Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- [betrokkene 1] namens [appellante] , bijgestaan door mr. Wubbena en
- [betrokkene 2] namens [verweerster] , bijgestaan door mr. Van den Berg.
2.De beoordeling
- Tussen partijen bestaat een huurovereenkomst op grond waarvan [verweerster] van [appellante] een verkooppunt voor brandstoffen met de daarbij behorende shop-, bakery- en wasfaciliteiten huurt. Daarnaast bestaat tussen partijen een agentuurovereenkomst, op grond waarvan [verweerster] voor [appellante] brandstof verkoopt in het gehuurde, tegen een uitschenkvergoeding van € 0,0272 per liter voor benzine en diesel en € 0,02 voor LPG.
- Op 3 april 2020 heeft [verweerster] per e-mail aan [appellante] een voorstel gedaan tot aanpassing van de huurvergoeding, waarbij ook een voorstel is gedaan om een eventueel noodzakelijk deskundigenadvies te laten uitbrengen door bureau [bureau] , een en ander met het verzoek om met het ene dan wel het andere voorstel in te stemmen en wel vóór 15 mei 2020. Op 10 oktober 2020 zou namelijk de eerste huurtermijn van vijf jaar verstrijken. Op 27 juli 2020 heeft [appellante] schriftelijk gereageerd met een tegenvoorstel op hoofdlijnen, waarop op 28 juli 2020 nog een afwijzende reactie van de kant van [verweerster] is gevolgd. Partijen hebben noch over een huurprijswijziging, noch over een te benoemen deskundige overeenstemming bereikt.
- [verweerster] heeft vervolgens bij verzoekschrift van 19 augustus 2020 en na wijziging van dat verzoek ter zitting in eerste aanleg de rechter ex artikel 7:304 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht de heer [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) verbonden aan [bureau] , dan wel een andere deskundige te benoemen om een advies uit te brengen over de nader vast te stellen huurprijs.
serieusoverleg en mag een voorstel voor een te benoemen deskundige er niet op zijn gericht om over diens benoeming géén overeenstemming te bereiken. Dat is hier volgens [appellante] wel gebeurd: [verweerster] wist namelijk dat [appellante] nooit akkoord zou gaan met de benoeming van [betrokkene 3] als deskundige, mede vanwege de omstandigheid dat [betrokkene 3] jarenlang als adviseur van [verweerster] heeft opgetreden.
NJ2014/60 (Halfords/Dela)). De Hoge Raad heeft in voormeld arrest overwogen dat aan de inhoud van het overleg dat tussen partijen moet plaatsvinden, geen hoge eisen moeten worden gesteld. Voldoende en ook noodzakelijk is volgens de Hoge Raad dat serieus en – gelet op het belang van degene in wiens voordeel de mogelijke huurprijswijziging is – zonder onnodige vertraging op een uitnodiging tot overleg of op voorstellen van de andere partij wordt ingegaan, zowel wat betreft de huurprijswijziging als wat betreft de eventuele benoeming van een deskundige. Worden partijen het daarover niet binnen redelijke tijd eens, of blijft een serieuze reactie (onnodig lang) uit, dan kan volgens de Hoge Raad geconcludeerd worden dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt als bedoeld in artikel 7:304 lid 2 BW.
naast elkaarop de overeenkomst van toepassing zijn (de hoofdregel), behoudens voor zover deze bepalingen niet verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet (de uitzonderingen). Artikel 6:215 BW ziet op het geval dat een ‘gemengde overeenkomst’ niet in twee of meer van elkaar onafhankelijke overeenkomsten kan worden gesplitst (zie HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405,
NJ2017/336 (Groeneveld/Staat)). Met [appellante] is het hof van oordeel – en door [verweerster] is niet of onvoldoende weersproken – dat de overeenkomst tussen partijen niet splitsbaar is, omdat de exploitatie van het tankstation nauw verweven is met de exploitatie van de wasstraat en de shop ten aanzien waarvan de huurprijs is overeengekomen, en gelet op de partijbedoeling om één overeenkomst te sluiten. Dat betekent dat de hoofdregel van artikel 6:215 BW moet worden toegepast en dat in beginsel alle regels van de agentuurovereenkomst en de huurovereenkomst naast elkaar moeten worden toegepast op de gemengde overeenkomst tussen partijen.
NJ1993,579 en gerechtshof ’s-Gravenhage 31 maart 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BI2410).