Uitspraak
Eerste Kamer
Rek.nr. 8136
Br.
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: Mr. J.Y. Groeneveld,
gevestigd te [vestigingsplaats 1]
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk: Mr. G.M.M. den Drijver,
thans: Mr. M.J. Schenck.
f25.000,-- per jaar excl. B.T.W., althans op een zodanig bedrag als de Kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
f21.093,-- per jaar (excl. BTW). Vervolgens heeft de Kantonrechter bij eindbeschikking van 29 augustus 1991 de huurprijs van het benzinestation aan de [a-straat 1] in [vestigingsplaats 2] vastgesteld op
f21.093,-- per jaar met ingang van 15 december 1987, met bepaling dat deze huurprijs zal worden geïndexeerd overeenkomstig de indexeringsclausule in de nu tussen partijen geldende schriftelijke huurovereenkomst.
Bij beschikking van 20 februari 1992 heeft de Rechtbank de bestreden beschikkingen bekrachtigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
[verweerster] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Van Soest strekt tot verwerping van het beroep.
[verweerster] heeft sedert 11 april 1983 van [verzoeker] in huur een benzinestation met kiosk, pompen en ondergrondse tanks te [vestigingsplaats 2] .
Het benzinestation is bedrijfsruimte in de zin van art. 7A:1624 BW.
De overeengekomen aanvangshuurprijs bedroeg
f50.000,-- per jaar met indexering.
[verweerster] heeft de Kantonrechter verzocht de huurprijs van het benzinestation op de voet van art. 1626 over het tijdvak van 15 december 1987 tot 15 december 1992 nader vast te stellen, zulks, na wijziging van het verzoek, op een bedrag van
f21.093,-- per jaar.
Voorts betoogt het middel dat de Rechtbank ten onrechte ook niet het gemiddelde van de vergelijkbare huurprijzen (ter plaatse) heeft vastgesteld in het in art. 1626 lid 3 bedoelde tijdvak en iedere in de vergelijking te betrekken huurprijs heeft herleid als in die bepaling geëist.
Deze klachten falen. De Rechtbank heeft haar oordeel gegrond op de gegevens, vervat in het rapport van de Bedrijfshuuradviescommissie, ingewonnen door de Kantonrechter. De Rechtbank heeft in dit verband vastgesteld dat blijkens dit rapport het niet is gelukt bruikbaar vergelijkingsmateriaal te vinden over de betrokken referentieperiode en dat het derhalve niet mogelijk is gebleken om een volledig aan de wettelijke maatstaven beantwoordend advies te geven, maar dat het advies die maatstaven zo goed mogelijk benadert.
Dit met feitelijke waarderingen verweven oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, noch heeft de Rechtbank van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door, de aanpak van het advies tot uitgangspunt nemend, het beroep van [verzoeker] op de potentiële jaaromzet - derhalve de winstcapaciteit - van het benzinestation buiten beschouwing te laten op de grond dat [verzoeker] zelf gekozen heeft voor een huurprijs in de vorm van een vast bedrag, dat niet aan de omzet van het benzinestation gerelateerd is.
Zulks komt ook niet in strijd met de objectieve maatstaf, bedoeld in HR 6 november 1992 RvdW 1992, 246, nu de invloed die de Rechtbank aldus aan de oorspronkelijke overeenkomst heeft toegekend, niet een correctie betreft op de - in dit geval niet volledig toepasbare - objectieve maatstaf van art. 1626 lid 3, maar juist leidt tot afwijzing van een door [verzoeker] verdedigde correctie aan de hand van een potentieel omzetcijfer dat door [verweerster] juist niet is gerealiseerd. Daarbij heeft de Rechtbank mede betekenis toegekend aan de gedachte dat een huurder van bedrijfsruimte in beginsel zijn eigen beleid - en daarmee mogelijk zijn omzet - in redelijkheid moet kunnen bepalen. Ook dat geeft in de gegeven omstandigheden geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op
f350,-- aan verschotten en
f2.000,-- voor salaris.