6.1.In overweging 2 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
a. [appellant] is eigenaar van een perceel grond met opstallen, gelegen te [vestigingsplaats] aan de [adres] (hierna te noemen: het gehuurde). Ten tijde van het verwerven van dit perceel was daarop een benzinepomp en bandenhandel gevestigd.
b. Per 1 januari 1991 heeft [appellant] het gehuurde verhuurd aan B.V. handelsmaatschappij v/h [de vennootschap], hierna genoemd [de vennootschap]. [de vennootschap] heeft het gehuurde na ingebruikneming verbouwd. Tot het gehuurde behoort tevens een shop en een wasstraat.
c. In 2004 heeft ABM de activa van [de vennootschap] overgenomen en is zij huurder geworden. ABM heeft het gehuurde onderverhuurd aan Tango. Tango heeft op het perceel een nieuw – onbemand – tankstation opgericht. De shop en wasstraat zijn niet in gebruik. De huidige huurprijs bedraagt € 52.844,04 per jaar.
d. [appellant] is sedert 21 maart 2013 met huurder in overleg om overeenstemming te bereiken over de huurprijs. [appellant] heeft door de [naam] van IntrADal Advies B.V. een rapport laten uitbrengen met betrekking tot de indicatieve huur. [naam] adviseert een huurprijs van € 86.250,00. ABM gaat niet akkoord met deze verhoogde huurprijs.
e. [appellant] heeft in dat verband in september 2013 een verzoek ex artikel 7:304 BW gedaan bij de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond. Bij beschikking van 27 november 2013 is [appellant] niet ontvankelijk verklaard.
f. [appellant] heeft vervolgens op 4 november 2014 een nieuw verzoek ingediend, waarop de kantonrechter te Limburg, zittingsplaats Roermond, bij beschikking van 14 januari 2015 heeft beslist en drie deskundigen heeft benoemd om te adviseren over de nadere huurprijs.
g. Op 28 december 2015 in het conceptrapport aan partijen toegezonden. Partijen hebben beiden op 14 maart 2016 schriftelijk hun visie op het conceptrapport gegeven. ABM heeft zich onder meer verzet tegen het gebruik van anonieme referenties.
h. Op 21 juli 2016 hebben de drie deskundigen hun eindrapport uitgebracht. De deskundigen zijn in dit rapport ingegaan op de opmerkingen en bezwaren van partijen, maar hebben de uitkomst niet gewijzigd. In dit rapport hebben de deskundigen zeven objecten vergeleken; twee bekend met naam en toenaam en vijf anonieme objecten.
6.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellant] (in conventie) uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I. bij wijze van provisionele voorziening:
a. veroordeling van ABM tot betaling van € 28.554,28, zijnde 50% van het verschil tussen de huidige huurprijs en de nadere huurprijs conform het deskundigenadvies vanaf november 2014 tot augustus 2017;
b. veroordeling van ABM tot betaling van € 839,83 per maand, per eerste van de maand vanaf 1 september 2017 totdat eindvonnis zal zijn gewezen, zijnde 50% van het verschil tussen de huidige huurprijs en de nadere huurprijs conform het deskundigenadvies;
II. ten gronde:
a. vaststelling van de huurprijs van het gehuurde per 12 december 2013, althans per 23 april 2014, althans per 5 november 2014 op € 76.000,-, althans € 75.000,-;
b. ABM te veroordelen tot betaling van:
1. € 29.983,80, zijnde de kosten van de deskundigen;
2. € 6.333,33 per maand, zijnde 1/12 van de vast te stellen huurprijs, te verhogen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de vervaldatum, althans te verhogen met de contractuele rente van 1 procent per maand over dit bedrag vanaf de vervaldatum, tevens te verhogen met de contractuele indexatie van de vast te stellen huurprijs telkens per 1 januari van enig jaar;
3. het vorenstaande onder aftrek van wat ABM reeds betaald heeft uit hoofde van de voorwaardelijke provisionele vordering en onder aftrek van wat ABM reeds betaald heeft uit hoofde van de gefactureerde huur;
c. veroordeling van ABM tot betaling van de proceskosten van de voorwaardelijke provisionele vordering en de vordering ten gronde, te vermeerderen met de wettelijke rente en veroordeling van ABM in de nakosten.
6.2.2.ABM heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
ABM vorderde in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad:
a. vaststelling van de huurprijs van het gehuurde per 5 november 2014 op een bedrag van € 42.000,-, althans op een bedrag van € 45.000,- per jaar;
b. veroordeling van [appellant] tot betaling aan ABM van de te veel betaalde huur gerekend vanaf 5 november 2014 tot aan de dag waarop het vonnis wordt gewezen, nader op te maken bij staat, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure alsook tot betaling van de nakosten.
6.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Ook dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
6.2.4.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter onder meer het volgende beslist.
De kantonrechter heeft de huurverhoging van het tankgedeelte afgewezen op grond van artikel 7:303 lid 3 BW omdat deze gegrond was op verbeteringen van het gehuurde die op kosten van ABM c.q. haar rechtsvoorganger [de vennootschap] en haar onderhuurder Tango zijn aangebracht.
De huurverhoging van de wasstraat en shop heeft de kantonrechter afgewezen, omdat het advies van de deskundigen in de rapportage was gebaseerd op anonieme vergelijkingsobjecten wat volgens de kantonrechter niet toelaatbaar is.
De kantonrechter heeft de provisionele vordering en de vordering in reconventie afgewezen en de vordering in conventie toegewezen in die zin dat ABM is veroordeeld om aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 14.991,90, zijnde de helft van de kosten van de deskundigen. De kantonrechter heeft de proceskosten in conventie en reconventie gecompenseerd.