Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 15 juni 2021;
- de memorie na tussenarrest van [de vennootschap 1] met producties;
- de antwoordmemorie na tussenarrest van [de vennootschap 2] met producties.
2.De verdere beoordeling
De e-mail van 1 maart 2015 vermeldt bovendien dat +/-, dat betekent ‘ongeveer’ in een genoemde kalenderweek ‘ongeveer’ een bepaalde hoeveelheid goten diende te zijn geleverd. Dat duidt niet op fatale termijnen. De e-mail van 1 april 2015 vermeldt veelal ‘ab’, wat betekent ‘vanaf’ en ‘circa’ en aldus neerkomt op ‘ongeveer’. Dat duidt evenmin op ‘fatale termijnen’, zoals [de vennootschap 2] stelt. De passages “KW 30/31 (circa 20% menge am Freitag 31-06-2015) muss unbedingt Crossing fase da sein” en “Wenn keine Ware geliefert wird hat Flgh & [de vennootschap 2] & [de vennootschap 1] einem Problem.” zijn weliswaar stelliger van aard, maar ook hieruit volgt tekstueel niet dat tussen partijen fatale termijnen in bovenvermelde zin zijn overeengekomen. Het hof handhaaft tegen deze achtergrond zijn conclusie in rov. 3.12.8 van het tussenarrest dat niet kan worden vastgesteld dat en zo ja welke tijdstippen als fataal tussen partijen gelden en het daarom ervoor moet worden gehouden dat partijen geen fatale termijn of termijnen zijn overeengekomen. Daarvan zal ook hieronder worden uitgegaan.
de overeenkomst onberispelijk zou zijn nagekomen en de (werkelijke) situatie dat [de vennootschap 2] daarin gedeeltelijk is tekortgeschoten. Het is aan [de vennootschap 1] om het hof alle relevante feiten en gegevens voor de beoordeling aan te reiken. Door middel van de hierboven weergegeven overwegingen van de twee voorgaande tussenarresten van het hof, heeft het hof al tweemaal [de vennootschap 1] in de gelegenheid gesteld om dergelijke feiten en gegevens aan te reiken, onderbouwd met schriftelijke (bewijs)stukken, teneinde het hof in staat te stellen te laten beoordelen of en vaststellen dat [de vennootschap 1] schade heeft geleden, en zo ja tot welk bedrag. Ook heeft het hof al tweemaal aan [de vennootschap 1] voorgehouden dat het hof een toelichting verlangt over de betekenis van een e-mail van 26 februari 2015 van [medewerker van de vennootschap naar Belgisch recht] van [de vennootschap naar Belgisch recht] (productie A5 bij MvG), waarin [medewerker van de vennootschap naar Belgisch recht] vermeldt dat [de vennootschap naar Belgisch recht] de facturatie zal overlaten aan [de vennootschap 1] , importeur en partner van [producent] , omdat de marges zo scherp zijn. Dit, omdat deze mededeling van [medewerker van de vennootschap naar Belgisch recht] bij het hof vragen oproept over de tussen [de vennootschap naar Belgisch recht] en [de vennootschap 1] gemaakte afspraken over de overeenkomst tussen [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] .
Het verschil tussen die bedragen leidt tot een gederfde bruto winstmarge van € 664.932,78. Op dat bedrag dient de schade te worden begroot aldus [de vennootschap 1] , vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en renten.
De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept (Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404).
mogelijkheid(cursivering hof) dat [de vennootschap 1] schade heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van [de vennootschap 2] , aannemelijk is geworden. Nu het hof zich als gevolg van de handelwijze van [de vennootschap 1] niet in staat acht de schade aanstonds te begroten, zal het hof de zaak naar de schadestaatprocedure verwijzen.