ECLI:NL:HR:2007:BA7215

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/045HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en schadevergoeding bij sluiting van een feestruimte

In deze zaak heeft de exploitatiemaatschappij 'De Oorsprong' de Gemeente Utrecht gedagvaard wegens onrechtmatige overheidsdaad na de sluiting van een als feestruimte geëxploiteerde werfkelder. De Oorsprong vorderde een schadevergoeding van ƒ 274.951,45, inclusief rente en kosten, alsmede vergoeding van belastingschade. De Gemeente heeft de vordering bestreden, maar de rechtbank heeft in een eindvonnis van 31 oktober 2001 de Gemeente veroordeeld tot betaling van ƒ 5.456,--. De Oorsprong heeft hoger beroep ingesteld, waarna het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2005 het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd en de Gemeente heeft veroordeeld tot betaling van € 15.266,66. De Oorsprong heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest, terwijl de Gemeente incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof voor zover het de veroordeling van de Gemeente tot betaling van ƒ 5.456,-- met wettelijke rente betreft, en bekrachtigde het eindvonnis van de rechtbank in dat opzicht. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie. De zaak betreft belangrijke juridische vragen over de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep en de motivering van schadeberekeningen in het kader van onrechtmatige daad.

De uitspraak van de Hoge Raad biedt inzicht in de vereisten voor een behoorlijke rechtspleging en de noodzaak voor rechters om hun beslissingen voldoende te motiveren, zodat deze controleerbaar en aanvaardbaar zijn voor partijen en derden. De zaak benadrukt ook de rol van de rechter bij het schatten van schade in gevallen waar de exacte omvang moeilijk vast te stellen is.

Uitspraak

13 juli 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/045HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ "DE OORSPRONG",
gevestigd te Bilthoven,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
t e g e n
DE GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als De Oorsprong en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instanties
De Oorsprong heeft bij exploot van 19 juni 1997 de Gemeente gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht en gevorderd, kort gezegd, de Gemeente te veroordelen aan De Oorsprong te betalen een bedrag van ƒ 274.951,45, met rente en kosten, alsmede vergoeding van belastingschade op te maken bij staat.
De Gemeente heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft, na een tweetal tussenvonnissen, bij eindvonnis van 31 oktober 2001 de Gemeente veroordeeld om aan De Oorsprong een bedrag van ƒ 5.456,-- te betalen.
Tegen dit eindvonnis heeft De Oorsprong hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 22 september 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de Gemeente veroordeeld om aan De Oorsprong een bedrag van € 15.266,66 te betalen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft De Oorsprong beroep in cassatie ingesteld. De Gemeente heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord, tevens houdende incidenteel cassatieberoep, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor De Oorsprong mede door mr. E.D. van Geuns, advocaat bij de Hoge Raad en voor de Gemeente mede door mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing en in het incidentele beroep tot verwerping.
De advocaat van de Gemeente heeft bij brief van 10 mei 2007 op de conclusie gereageerd, de advocaat van De Oorsprong bij brief van 11 mei 2007.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Oorsprong exploiteert sinds november 1982 een werfkelder aan de Oude Gracht in Utrecht (hierna: de kelder) als feestruimte.
(ii) Bij raadsbesluit van 23 juni 1984 heeft de Raad van de Gemeente de Verordening voorkoming aantasting woon- en leefklimaat (hierna: de verordening) vastgesteld, die kort daarna in werking is getreden. Art. 2 lid 1 van deze verordening luidt:
"Het is de rechthebbende van een inrichting verboden, deze zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders te gebruiken, in gebruik te geven of te doen gebruiken."
Art. 10 lid 1 van de verordening bepaalt dat de inrichting door B&W kan worden gesloten als de rechthebbende in strijd handelt met art. 2.
Art. 12 van de verordening bepaalt dat overtreding van art. 2 gestraft wordt met een geldboete van ten hoogste driehonderd gulden of hechtenis van ten hoogste twee maanden.
(iii) Op 1 oktober 1984 heeft De Oorsprong bij de Gemeente een aanvraag tot een vergunning als bedoeld in art. 2 van de verordening ingediend, waarop B&W bij besluit van 17 januari 1985 afwijzend hebben beslist.
(iv) De Oorsprong heeft op 21 februari 1985 bij B&W een bezwaarschrift als bedoeld in art. 7 lid 2 Wet Arob ingediend, dat bij besluit van 20 juni 1985 gegrond is verklaard onder het bijzondere voorschrift dat van de aldus verleende vergunning gedurende maximaal twee dagen per week gebruik mag worden gemaakt, waarvan ten hoogste één een vrijdag, zaterdag of zondag mag zijn.
(v) Tegen dit besluit heeft De Oorsprong op grond van de Wet Arob beroep ingesteld bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State. Ook enkele omwonenden van de kelder, die door B&W van het besluit op de hoogte waren gesteld, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
(vi) Bij uitspraak van 4 maart 1988 heeft de Afdeling Rechtspraak het besluit van B&W van 20 juni 1985 vernietigd.
(vii) Bij besluit van 5 december 1988 hebben B&W opnieuw op het door De Oorsprong ingediende bezwaarschrift van 21 februari 1985 beslist, en de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
(viii) De Oorsprong heeft tegen dit besluit bij de Afdeling Rechtspraak Arob-beroep ingesteld. Op 24 december 1992 heeft de voorzitter van de Afdeling Rechtspraak op de voet van art. 78 (oud) Wet op de Raad van State het besluit van 5 december 1988 vernietigd en daartoe onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van 2 februari 1989 overwogen, dat aan de gehele verordening verbindende kracht moet worden ontzegd wegens strijd met art. 221 (oud) Gemeentewet.
3.2 De Oorsprong heeft aan haar hiervoor in 1 vermelde vordering, strekkende tot schadevergoeding, ten grondslag gelegd dat de Gemeente onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld, gelet op de hiervoor in 3.1 onder (viii) vermelde uitspraak van de Afdeling Rechtspraak. Van het in totaal door De Oorsprong gevorderde bedrag van ƒ 274.951,45 maakt onderdeel uit de gederfde winst over de jaren 1985-1988, die door De Oorsprong, aan de hand van een accountantsrapport, is berekend op € 41.158,77.
De Gemeente heeft erkend dat zij onrechtmatig heeft gehandeld tegenover De Oorsprong, maar zij heeft de gestelde omvang van de schade en het causaal verband tussen haar handelwijze en de door De Oorsprong geleden schade bestreden.
De rechtbank heeft bij eindvonnis uitsluitend de door De Oorsprong gevorderde kosten van rechtsbijstand in de administratieve procedures (ten belope van ƒ 5.456,--) met rente toegewezen, en de vordering voor het overige afgewezen.
Het hof heeft dit vonnis vernietigd en de Gemeente veroordeeld aan De Oorsprong te betalen (i) € 15.000,-- aan winstderving in de periode 1985-1988, (ii) € 266,66 aan accountantskosten, alsmede (iii) de wettelijke rente over de door De Oorsprong betaalde proceskostenveroordeling. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Het hof overwoog in rov. 4.4 onder meer dat De Oorsprong een inzichtelijke schadeberekening heeft gepresenteerd en dat de gestelde omstandigheid dat zij de kelder vaker verhuurde dan de vergunning toestond, geen weerlegging is van de door haar gestelde invloed van de ten onrechte door de vergunning aan haar opgelegde beperkingen. Hooguit, aldus nog steeds het hof, zal dit de omvang van schade hebben verminderd. Vervolgens overwoog het hof in rov. 4.5 over de omvang van de in de periode 1985-1988 gederfde winst:
"Feiten en omstandigheden aan de hand waarvan een redelijke veronderstelling kan worden gemaakt van wat zou zijn gebeurd indien de schadeveroorzakende omstandigheid zich niet zo[u] hebben voorgedaan, zijn door het tijdsverloop sinds het relevante tijdvak niet meer goed te achterhalen. Het hof zal om die reden de schade schatten, waarbij het tot uitgangspunt neemt dat in de loop van de vier jaren te rekenen vanaf 1984 het aantal verhuurdagen een lichte stijging te zien zou hebben gegeven. Het hof schat deze schade op 15.000 euro."
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 Onderdeel 1 van het middel, dat is gericht tegen de hiervoor in 3.2 geciteerde rov. 4.5 van het hof, voert aan dat het hof in deze overweging geen inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven, temeer omdat het ervan is uitgegaan dat het aantal verhuurdagen van de kelder vanaf 1984 een lichte stijging te zien zou hebben gegeven. Mede in dit licht is onduidelijk waarom het hof minder dan de helft heeft toegewezen van het over de jaren 1985-1988 gevorderde bedrag aan winstderving, aldus nog steeds het onderdeel.
Bij de beoordeling van deze klacht dient tot uitgangspunt dat het hof, als rechter die over de feiten oordeelt, weliswaar de vrijheid had om, indien het van oordeel was dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kon worden vastgesteld, deze te schatten (art. 6:97 BW), maar dat ook ten aanzien van een dergelijke schatting het grondbeginsel van een behoorlijke rechtspleging geldt dat elke rechterlijke beslissing ten minste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden - in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen - controleerbaar en aanvaardbaar te maken (HR 25 oktober 2002, nrs. C 01/029 en C 01/032, NJ 2003, 171). Uit de uitspraak van het hof, gelezen in verband met de vonnissen van de rechtbank, wordt evenwel voldoende duidelijk dat het hof op de volgende gronden tot zijn schatting is gekomen.
(a) Het hof heeft zijn door het onderdeel bestreden oordeel mede gebaseerd op de omstandigheid dat De Oorsprong in de jaren 1985-1988 de kelder aan derden is blijven verhuren op ruimere schaal dan volgens de aan haar verstrekte vergunning maximaal geoorloofd was. Dienaangaande heeft het hof geoordeeld - zoals rov. 4.4 van zijn arrest in zoverre moet worden verstaan - dat dit de omvang van de schade heeft beperkt.
(b) Voorts heeft het hof zijn oordeel klaarblijkelijk mede gebaseerd op de door de rechtbank in rov. 2.7 van haar eindvonnis vermelde, en in hoger beroep onbestreden, omstandigheid dat de resultaten van verhuur van de kelder nadat de onderhavige vergunning met de daarin opgenomen beperkingen was verleend, slechts geleidelijk zijn teruggelopen, en dus niet direct nadat die vergunning was verleend, zoals - nog steeds volgens de rechtbank - voor de hand had gelegen als de teruggang zou zijn veroorzaakt door de in de vergunning opgenomen beperkingen.
(c) Ten slotte heeft het hof zijn oordeel kennelijk mede gebaseerd op het feit dat de Gemeente de juistheid van het accountantsrapport waarop De Oorsprong de berekening van haar schade heeft gebaseerd, gemotiveerd heeft betwist, hetgeen de rechtbank in haar tussenvonnis van 24 november 1999 aanleiding gaf De Oorsprong uit te nodigen haar schade nader te onderbouwen. Nadat De Oorsprong dit bij akte na tussenvonnis had gedaan, heeft de rechtbank in haar eindvonnis geoordeeld dat deze schade voor wat betreft de periode 1985-1987 nog steeds onvoldoende vaststond. Niettemin heeft De Oorsprong in hoger beroep geen nadere onderbouwing van haar schade gegeven wat betreft de periode 1985-1988, hoewel dat naar het kennelijke en geenszins onbegrijpelijke oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden van haar verwacht mocht worden.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, was het hof niet tot nadere motivering van zijn oordeel gehouden. Het onderdeel kan daarom geen doel treffen.
4.2 De in de onderdelen 2 en 3 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.3 Onderdeel 4 bevat een klacht tegen het dictum van het arrest van het hof. De Gemeente is door de rechtbank veroordeeld tot voldoening aan De Oorsprong van een bedrag van ƒ 5.456,-- met rente wegens kosten van rechtsbijstand in de administratieve procedures. De Gemeente heeft tegen deze veroordeling geen incidenteel appel ingesteld. Niettemin heeft het hof ook in zoverre het door de rechtbank gewezen eindvonnis vernietigd en de vordering alsnog afgewezen. Daarmee heeft het hof de grenzen van de rechtsstrijd in appel overschreden, althans zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, zo stelt het onderdeel.
Deze klacht treft doel omdat het hof inderdaad, ten gevolge van een kennelijke misslag, het door de rechtbank gewezen eindvonnis mede heeft vernietigd voor zover de vordering van De Oorsprong in eerste aanleg was toegewezen, hoewel de Gemeente in zoverre tegen haar veroordeling geen incidenteel beroep had ingesteld.
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen op de hierna in het dictum van zijn arrest te bepalen wijze.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 22 september 2005 voor zover daarin de in dat eindvonnis uitgesproken veroordeling van de Gemeente om aan De Oorsprong een bedrag van ƒ 5.456,-- met wettelijke rente te betalen is vernietigd;
bekrachtigt in zoverre het door de rechtbank gewezen eindvonnis;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt De Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Oorsprong begroot op € 1.383,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Oorsprong begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 13 juli 2007.