In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een belanghebbende als bestuurder van twee besloten vennootschappen (BV.1 en BV.2) voor onbetaalde naheffingsaanslagen omzetbelasting. De ontvanger van de Belastingdienst had de belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen, inclusief heffingsrente, vergrijpboeten en invorderingskosten. De belanghebbende had niet tijdig melding gemaakt van betalingsonmacht, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het hof oordeelde dat de ontvanger geslaagd was in de bewijslast dat de bedragen van de aansprakelijkstellingen niet te hoog waren vastgesteld. Het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank had eerder de beroepen van de belanghebbende gegrond verklaard, maar het hof oordeelde dat de ontvanger terecht de aansprakelijkheid had vastgesteld en dat de belanghebbende niet in staat was geweest om het wettelijk vermoeden van onbehoorlijk bestuur te weerleggen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het kader van de Invorderingswet 1990 en de noodzaak om tijdig melding te maken van betalingsonmacht.