ECLI:NL:HR:2012:BW7714
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- D.G. van Vliet
- C.H.W.M. Sterk
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van bestuurders voor belastingverplichtingen van de vennootschap onder artikel 36 en artikel 32, lid 2, Invorderingswet 1990
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor belastingverplichtingen die de vennootschap niet heeft voldaan. De belanghebbende, X, is bij beschikking van de Ontvanger op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk gesteld voor de nageheven loonbelasting en omzetbelasting van A BV over het jaar 1999. Na bezwaar tegen deze beschikking heeft de Ontvanger de beschikking verminderd. De Rechtbank te Arnhem heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelt dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de invorderingsrente en invorderingskosten op de Ontvanger rusten. Het Hof heeft deze verdeling van stelplicht en bewijslast miskend door te oordelen dat belanghebbende aannemelijk moest maken dat de vennootschap niet over voldoende financiële middelen beschikte op het moment dat de aangiften gedaan en betaald moesten worden. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en moet de Staat het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
De Hoge Raad benadrukt dat de beoordeling van de aansprakelijkheid van de bestuurder moet plaatsvinden aan de hand van de juiste verdeling van stelplicht en bewijslast, en dat het Hof niet heeft beoordeeld of het niet betalen van de naheffingsaanslagen aan de bestuurder te wijten is. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van bestuurders in belastingzaken en de rol van de Ontvanger in het bewijzen van zijn stellingen.