Met dit arrest is geenszins gegeven dat ook in onderhavig geval geoordeeld kan worden dat zich een “uitzonderlijk geval” als bedoeld in Van Hese/De Schelde voordoet. Immers, anders dan vaak bij mesothelioom-zaken speelt en waarop de hiervoor geciteerde r.o. 3.1.3 van het Legatenarrest is geënt, ligt in dit geval in de aard van de aan [pater 1] verweten gedragingen, die volgens [appellant] ook tot actie van de Congregatie ter voorkoming van misbruik van andere kinderen had moeten leiden, besloten dat van aanvang af duidelijk is dat er sprake is van een onrechtmatige daad en dat er sprake is van schade. Dat de grootte van de schade nog niet meteen volledig vast staat, maakt dat niet anders. Evenmin kan, zoals reeds overwogen in r.o. 3.5.4, worden gezegd dat [appellant] , gelet op de aard van de schade of anderszins, geacht moet worden binnen de lopende verjaringstermijn niet in staat te zijn geweest een vordering tot schadevergoeding in te stellen tegen [pater 1] en/of de Congregatie.
[A-G] in zijn conclusie voor het Legatenarrest:
“Uit dit citaat(i.e.: uit het in noot 9 genoemde arrest)
is duidelijk hoezeer de ruimte voor toepassing van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid op de lange verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW door uw Raad beperkt bedoeld is. Die ruimte ziet op schade die naar haar aard verborgen is gebleven tot en met het moment dat de verjaring intrad, met als gevolg dat de verjaring in feite het ontstaan van de rechtsvordering verhindert.”
Daar komt bij dat ingevolge het overgangsrecht artikel 3:310 lid 5 BW alleen geldt voor gebeurtenissen die na de inwerkingtreding per 1 februari 2004 hebben plaatsgevonden. Daardoor is het van artikel 3:310 BW lid 1 en 2 afwijkende regime van artikel 3:310 lid 5 BW voor wat betreft schade door letsel of overlijden niet van toepassing. En dit is een zaak van vóór 1 februari 2004.
3.8.1Voor de volledigheid en aansluitend bij grief 3, loopt het hof de gezichtspunten genoemd in rov. 3.3.3 in Van Hese/De Schelde na. De gezichtspunten zijn hierna gecursiveerd. Ook toepassing van die gezichtspunten leidt het hof niet tot het oordeel dat toepassing van de objectieve verjaringstermijn in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
(a) of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en - mede in verband daarmede - of de gevorderde schadevergoe-ding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde.
Het gaat in dit geval zowel om immateriële als materiële schade. Als vermeld in 3.2.1 vordert [appellant] € 667.435 aan materiële schade en € 50.000 aan immateriële schade. Van het bedrag van € 667.435 maakt blijkens de brief van De Bureausruim € 300.000 wettelijke rente uit.
Het hof acht dit laatste aspect een relevante factor, voorshands bestaat grote twijfel of die rente, naar het aan het hof voorkomt niet-aangezegd zijnde naar oud recht, wel voor vergoeding in aanmerking zou komen. Van het resterende deel is een substantieel bedrag, immers € 100.000, betaald (3.1.3). Dat neemt niet weg dat een eventuele schadevergoeding voor [appellant] zelf zou zijn.
De Congregatie heeft de schade(omvang) betwist. Volgens haar heeft de terugval in brutowinst van de tandartsenpraktijk van [appellant] niets te maken met de klachten die [appellant] vanaf 2014 stelt te hebben.
(b) in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat
De gestelde schade bestaat voor een belangrijk deel uit arbeidsvermogensschade. Volgens de in noot 10 genoemde brief beschikte [appellant] over een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Movir met uitkeringen tot 65-jarige leeftijd. Door Movir zijn ook daadwerkelijk uitkeringen onder de polis gedaan
ter zake van PTSS. Deze accentuering heeft daarop betrekking dat Movir kennelijk ook uitkeringen heeft gedaan ter zake van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van [appellant] als gevolg van een ongeval, volgens de Congregatie tot een bedrag van € 160.139 terwijl er ook door Interpolis ter zake van dit ongeval uitkeringen zijn gedaan. Het komt het hof voorshands aannemelijk voor dat die laatste uitkering (mede) strekte als vergoeding voor gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van [appellant] tot 65-jarige leeftijd.
(c) de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten
“[D]e gebeurtenis”, oftewel: het gestelde misbruik van [appellant] door [pater 1] en daarmee het gestelde nalaten van de Congregatie in te grijpen, staat i.c. niet vast, zoals geconcludeerd in 3.4.4. Daarmee is evenmin komen vast te staan dat de Congregatie ten aanzien van [appellant] een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
(d) in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn
en
( e)
of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren
Het hof stelt vast dat de gestelde feiten zich reeds ten tijde van de inleidende dagvaarding al meer dan 50 jaar daarvoor zouden hebben voorgedaan. Dit heeft de bewijslevering aan beide zijden onmiskenbaar beïnvloed, niet in de laatste plaats door het overlijden van [pater 1] in 1992, m.a.w. nog vóór [appellant] naar buiten kwam met zijn verhaal. Ook de leden van de congregatieleiding en [naam] zijn, aldus de Congregatie, overleden. Het lag bovendien in de invloedsfeer van [appellant] de zaak (veel) eerder aan te kaarten. En zoals [A-G] in zijn conclusie voor het Legatenarrest ook terecht benadrukt, zou het honoreren van een aanspraak gegrond op feiten van meerdere decennia oud een sterke inbreuk zijn op de individuele rechtszekerheid van de wederpartij, die met een dergelijke vordering doorgaans in het geheel geen rekening meer zal hebben gehouden. Dat dat in dit geval anders zou liggen, is het hof niet gebleken.
(f) of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt.
De Congregatie heeft “met nadruk” gesteld dat haar eventuele aansprakelijkheid niet onder een verzekering is gedekt. Het hof heeft uit de stukken niet kunnen afleiden dat dat anders is.
(
g) of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.
Het hof volstaat er hier mee te verwijzen naar hetgeen in 3.5.4 is overwogen.