Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellant] , bijgestaan door mr. Houben;
- Mevrouw [teammanager] (teammanager) en de heer [functionaris gegevensbescherming] (functionaris gegevensbescherming), beiden namens Veilig Thuis, bijgestaan door mr. Aerts.
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 12 oktober 2020;
- de akte overlegging productie d.d. 15 maart 2021 van [appellant] , met productie 5;
- de ter zitting overgelegde en voorgedragen pleitnota van mr. Houben.
3.De beoordeling
- [appellant] is op [geboortedatum] 2016 voor het eerst vader geworden van een zoon.
- De voorafgaand bij de bevalling betrokken verloskundige heeft op 4 mei 2016 een zorgmelding gedaan bij Veilig thuis. In eerste instantie was ook reeds informatie ingekomen van de kraamverpleegkundige, die voor kraamzorg heeft gezorgd ( [kraamzorg] ).
- Het gezin van [appellant] (bestaande uit [appellant] , de zoon en de moeder van de zoon) is een paar maanden na de geboorte vanwege deze melding begeleid door verschillende instanties.
- Na de melding van 4 mei 2016 zijn geen nieuwe meldingen meer gedaan.
- Op 4 mei 2020, nader aangevuld op 6 mei 2020, heeft [appellant] bij Veilig Thuis een verzoek gedaan tot het wissen van zijn gegevens.
- Op 19 mei 2020 is het verzoek tot vernietiging van de gegevens door Veilig Thuis afgewezen.
- dat Veilig Thuis niet bevoegd was de informatie over [appellant] te verzamelen;
- dat door een tekortschieten van Veilig Thuis in haar wettelijke taken [appellant] de mogelijkheid ontbeert van zijn rechten gebruik te maken;
- dat Veilig Thuis heeft erkend dat de melding onterecht was.
Hierbij tekent het hof aan dat [appellant] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het vermeerderde verzoek in incidenteel appel (als slechts betrekking hebbend op de proceskosten in incidenteel appel) en het hof evenmin aanleiding ziet ambtshalve het vermeerderde verzoek niet toe te staan.
in principaal appelals volgt, na eerst het volgende te hebben vastgesteld. De moeder van het belanghebbende kind is noch door de rechtbank noch door dit hof als belanghebbende op de voet van artikel 35 lid 3 Uitvoeringswet AVG (hierna UAVG) opgeroepen. Nu inmiddels de mondelinge behandeling in hoger beroep reeds heeft plaatsgevonden, [appellant] - desgevraagd verzocht om uitsluitsel te geven over de opvatting van zijn partner - heeft benadrukt dat het over zijn gegevens gaat - terwijl Veilig Thuis meermalen heeft gevraagd naar de opvatting van de partner in deze zaak - en gezien hetgeen hierna zal worden overwogen, zal het hof de zaak thans beslissen zonder alsnog de moeder te horen.
Ten tijde van de verwerking in 2016 gold een bevoegdheid tot verwerking op grond van artikel 8 lid 1 onder c (“
de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is”) en onder e (“
de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt”)Wbp
.Sinds 25 mei 2018 is de AVG van toepassing geworden op de (voortgezette) verwerking en verzoeken als vanaf toen gedaan vallen evenzeer onder de AVG, ook al zien zij op vóór 25 mei 2018 gepleegde (respectievelijk aangevangen) verwerkingen (vergelijk artikel 48 lid 10 UAVG).
Veilig Thuis heeft dit weersproken en onder meer gewezen op de bedoeling van de wetgever.
Het hof is van oordeel dat in deze wel degelijk vermoedens aan de orde waren die als ‘gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling’ kunnen worden aangemerkt.
Door [appellant] is in dit verband nog opgemerkt dat het al veel beter ging toen de moeder van het belanghebbende kind uit bed gekomen was en hem diverse handelingen had voorgedaan. Zonder te ontkennen dat [appellant] (mogelijk) ‘leerbaar’ is gebleken stelt het hof vast dat deze - in beginsel voor een kraamvrouw die net een keizersnede heeft ondergaan niet gewenste - actie van betreffende moeder juist onderstreept dat er wel degelijk iets aan de hand was èn dat betreffende moeder dat toen ook onderkende.
Zoals door de wetgever beoogd (TK 33841, nr. 3, MvT, publicatiedatum 15 januari 2014) dienen de termen ‘huiselijk geweld’ en ‘kindermishandeling’ in het kader van de verwerking van meldingen ruim te worden uitgelegd. Bewust handelen is niet vereist. Vaak is er sprake van onmacht of onkunde en ook passief handelen of nalaten (zoals verwaarlozing) vallen onder de termen huiselijk geweld en kindermishandeling. De handelingen van [appellant] vallen aldus zonder meer onder dit hier te hanteren brede begrip ‘vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling’.
Het is daarom - gelet op de uitvoerbaarheid van de brede taak van Veilig Thuis - van belang dat de melding juist niet wordt vernietigd. De ter zitting van dit hof geuite vrees van [appellant] dat als er (in de toekomst) met zijn zoon iets gebeurt hij (als vader) op basis van het dossier bij Veilig Thuis in negatieve zin als ‘de dader’ of veroorzaker kan worden bestempeld, is nu juist de reden dat de melding in ieder geval als relevante informatie bewaard dient te blijven.
De inbreuk op de belangen van betrokkenen mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwerkelijkt (Santander; Hoge Raad 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2O11:BQ8097).
Het hof geeft [appellant] in dit verband in overweging om naast zijn eigen verklaring ook deze beschikking aan het dossier toe te laten voegen, zodat het dossier een volledig beeld geeft van alle standpunten. Zulks te meer omdat [appellant] tijdens de mondelinge behandeling ook heeft aangegeven zich er zorgen over te maken dat er ooit een moment zal kunnen komen dat zijn zoon buiten zijn aanwezigheid kennis zal kunnen nemen van het dossier en alsdan een eigen interpretatie zal kunnen geven aan woorden als ‘huiselijk geweld’ en ‘kindermishandeling’.
De belangen van deze doelgroep dienen derhalve integraal meegewogen te worden. In het onderhavige geval kan, naast het kind, ook de moeder van het kind er een aanmerkelijk belang bij kan hebben dat de gegevens niet worden vernietigd. Zowel het belang van het kind als die van de moeder vergt - ieder voor zich - dat de melding zoals die is gedaan in ieder geval nog een aantal jaren beschikbaar blijft voor het geval dat het - onverhoopt - toch weer tot een melding komt.
Anders dan [appellant] zelf klaarblijkelijk meent is hetgeen zijn partner (de moeder) vindt wel degelijk van belang. Dat zij instemt met het verzoek tot wissing is gesteld noch gebleken. Overigens zou een dergelijke instemming niet automatisch tot een ander oordeel leiden op dit moment, nu het belang van het kind apart gewogen dient te worden (op de wijze als hierboven verwoord).
Dat op enig moment, bijvoorbeeld wanneer het belanghebbende kind een leeftijd heeft bereikt waarop hij in staat is weloverwogen zijn eigen visie aangaande de voortzetting van de registratie te geven - zoals door Veilig Thuis ook als mogelijkheid is geopperd - een andere uitkomst van de belangenafweging aan de orde kan zijn, is thans geen reden reeds tot wissing over te gaan.
in incidenteel appelals volgt.
Vanuit het oogpunt van de AVG dan wel vergelijkbare regelgeving op het gebied van privacy en gegevensverwerking (zoals de WMO) is er juist geen enkele reden om betrokkenen vanwege mogelijke hoge kosten te ontmoedigen hun rechten uit te oefenen. Voorts kan Veilig Thuis een eigen jurist in dienst nemen die alle verzoeken behandelt, zodat zij zich de kosten van een advocaat kan besparen. Ook voor Veilig Thuis geldt immers dat zij zonder procesvertegenwoordiging in de persoon van een advocaat mag verschijnen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (zie artikel 35 lid 4 UAVG).
Dit geldt ook voor het geval een zaak als de onderhavige zich in beginsel laat duiden als een zaak op (volledige) tegenspraak (zie ook hierna).
Ter motivering dient het volgende.
Het hof acht het zinvol in dat verband eerst aandacht te besteden aan het beoordelingskader, als nader geschetst in HvJ EU 27 september 2017 C-73/16 inzake Peter Puškár tegen Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky, Kriminálny úrad finančnej správy, ECLI:EU:C:2017:725.
Het Hof van Justitie overweegt onder meer:
In een uitspraak van 12 januari 2021 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden deze lijn herhaald (ECLI:NL:GHARL:2021:243) en ook de beide andere hoven zijn dezelfde opvatting toegedaan (GHDHA 8 september 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1569 en GHAMS 3 maart 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:648).
€ 5.856,--.
Daarnaast draagt [appellant] in ieder geval al zijn eigen proceskosten inclusief € 636,-- aan door hem verschuldigd griffierecht in eerste aanleg en hoger beroep. Dit griffierecht vormt als zodanig geen belemmering van toegang (zie GHSHE 18 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:166).
ongevraagderegistratie.
Bovendien is - gezien de wettelijke taak van Veilig Thuis - in dit geval niet zozeer sprake van een zaak op tegenspraak, doch veeleer van een zaak waarin betrokkenen gerechtvaardigd aandacht vragen voor ieder hun eigen belang of het belang dat zij geacht worden te dienen.
Van enig misbruik van de geboden procedure aan de zijde van [appellant] is immers niet gebleken.