Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
1.Procesverloop
2.Feiten
grieven 5 tot en met 7bestrijden [appellanten] deze feitenvaststelling op een aantal onderdelen. Het hof zal daarmee, voor zover van belang, in het navolgende rekening houden. Het gaat in deze zaak – voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang – om het volgende.
Informatie over degetekendeopeningscontracten en ‘electronic banking contracten’ van de
De openingscontracten van mijn betaal- en spaarrekeningen met nummers: [1] ;
Het ‘electronic banking’ contract’ met nummer: [4] en wie toegang had tot welke
De openingscontracten van de bankrekeningen van [X] . Het betreft de
Het ‘electronic banking contract’ met nummer: [8] en wie toegang had tot welke
Ik was niet de wettelijk vertegenwoordiger van [X] . Waarom stond deze
De openingscontracten van de en/of rekeningen en het en/of deposito met nummers:
Het ‘electronic banking’ met nummer [12] en wie toegang had tot welke
Op welk(e) adres(sen) deze bovenstaande bankrekeningen stonden en wanneer en door wie
Alle correspondentie rondom de deposito’s op de en/of rekening, volgens mijn informatie op
Wie adviseerde rondom de financiering van 1 december 2000, wie stelde de verklaring op in
Waarom en door wie en in opdracht van wie werd het concept van de kredietovereenkomst
Een kopie van het concept en getekende verpandingsakte. Volgens de offertebrief van 7
Een kopie van de afrekening op mijn naam van de notaris die u in uw dossier heeft van de
Een kopie van de betaalinstructie waarbij uw bank NLG 15.000.000 overboekte naar de
Alle correspondentie over de opening van mijn bankrekening te Monaco van het filiaal
Wie adviseerde rondom de financiering van de aankoop van het appartement van de
Wie adviseerde rondom de financiering van de aankoop van landgoed [landgoed 2] door de
Een kopie van de getekende versie van de deposito overeenkomst waarvan in het dossier van
Wie adviseerde rondom deze financiering van de “ [landgoed 1] ” transactie en adviseerde om dit deposito op een en/of rekening te storten? Graag ontvang ik kopieën van alle (advies-)brieven en gespreksverslagen.
Een kopie van de afrekening van de notaris in uw dossier van de transactie van 5 juli 2004 van
Er waren twee deposito’s volgens uw bankafschrift (bijlage 6). Van het deposito van EUR
Wanneer en door wie werd het deposito van EUR 1.000.000 opgeheven.
Kopieën van alle brieven waar naar wordt verwezen in de brief van 4 december 2006 (bijlage 7).
Wie voerde de opdracht uit om in 2006 en waarom om het deposito wat uitsluitend op [broer van appellant sub 1]
In de roll over overeenkomsten van 6 februari 2005 van EUR 10.5000.000 en EUR 1.000.000
Wie voerde handmatig de opdracht uit van [broer van appellant sub 1] van 23 november 2009. Waarom werd
Mijn kredietdossiers, van landgoed [landgoed 2] , [landgoed 1] , [adres 1] , [naam woning]
De taxatierapporten die zich bevinden in de kredietdossiers die mijn eigendom betreffen,
De gespreksverslagen over mijn vermogen die u, volgens uw eigen website, zeer regelmatig
De door u verwerkte ‘compliance formulieren’. Uw informatie over mijn inkomen en mijn
De naam van de persoon die adviseerde rondom het krediet van 29 december 2009 waarbij ik
Welke regels hanteerde u bij de verstrekking van het hypothecair krediet voor de eigen
Alle email correspondentie rondom de financiering van de uitkoop op 29 december 2009 voor
Wie binnen uw organisatie keurde de concept akten van de notaris goed van 29 december
Om welke gegevens het gaat;
Wat het doel is of de doelen zijn van de verwerking;
Aan welke personen, bedrijven en/of andere organisaties deze gegevens zijn of zullen worden verstrekt;
Waar mijn gegevens vandaan komen (informatie over de herkomst).”
3.Beoordeling
grieven 1 en 9 tot en met 13lenen zich voor gezamenlijke behandeling, nu zij zich alle keren tegen de overwegingen van de rechtbank die tot de beslissing hebben geleid dat de verzoeken tot inzage in de gevraagde gegevens moeten worden afgewezen. [appellanten] hebben, kort samengevat, ter toelichting op deze grieven aangevoerd dat zij een rechtmatig belang hebben bij de verzoeken, dat ABN AMRO – indien geen overzicht van de verwerkte persoonsgegevens beschikbaar is – alle documenten dient over te leggen en dat geen weigeringsgronden van toepassing zijn. Voorts hebben [appellanten] gesteld dat de rechtbank ten onrechte de argumenten op grond waarvan zij de inzageverzoeken hebben ingediend heeft beoordeeld, aangezien zij niet aannemelijk hoeven te maken dat zij belang hebben bij de uitoefening van hun inzagerecht. Zij hebben aangevoerd dat zij van het inzagerecht gebruik willen maken om vast te stellen waar en hoe gegevens over [appellant sub 1] zijn verwerkt, dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het willen gebruiken van informatie uit een procedure op grond van de Wbp (oud) ten behoeve van een civiele procedure geen reden is om een verzoek als het onderhavige af te wijzen, en dat ABN AMRO alle documenten waar de persoonsgegevens in staan moet overleggen als zij geen begrijpelijk overzicht kan aanleveren. Daarnaast hebben [appellanten] zich op het standpunt gesteld dat ABN AMRO de rechtbank op het verkeerde been heeft gezet door geen volledige weergave te geven van de tekst van de uitspraak van de Hoge Raad van 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:365, dat hun inzageverzoeken voldoende specifiek zijn en in de gevraagde stukken persoonsgegevens staan. Ten slotte hebben [appellanten] aangevoerd dat van hen niet kan worden verlangd dat zij het doel en de strekking van hun inzageverzoeken vermelden, dat de inzageverzoeken voldoen aan de instructies van ABN AMRO, dat de verzoeken los staan van de incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv en het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, die ook niet aan een inzageverzoek in de weg kunnen staan.
Grief 8treft dan ook geen doel.
grief 2klagen [appellanten] er nog over dat ABN AMRO [appellant sub 1] ongelijk heeft behandeld ten opzichte van [appellante sub 2] . Daartoe stellen zij dat ABN AMRO [appellante sub 2] - in reactie op haar verzoek van 15 mei 2018 tot inzage in haar persoonsgegevens - een standaardbrief en een overzicht van haar persoonsgegevens heeft verstrekt maar de inzageverzoeken van [appellant sub 1] niet heeft gehonoreerd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet het hof niet in dat de situatie van [appellant sub 1] gelijk te stellen is aan die van [appellante sub 2] . Gelet op het hiervoor onder 3.9 overwogene kunnen de ten aanzien van [appellant sub 1] gevraagde stukken als zodanig niet als persoonsgegevens worden beschouwd, zodat ABN AMRO niet in hoefde te gaan op zijn verzoek deze gegevens te verstrekken. Deze grief faalt.
grief 3betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte het verzoek als bedoeld in artikel 46 lid 6 Wbp (oud) heeft afgewezen. [appellanten] miskennen hiermee dat de rechtbank, slechts indien zij daartoe aanleiding ziet, ingevolge deze bepaling de bevoegdheid heeft om partijen en anderen te verzoeken binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijke inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. Met ABN AMRO is het hof van oordeel dat aan deze bepaling niet het recht kan worden ontleend de rechtbank te verzoeken partijen dan wel derden te bevelen de in de inleidende verzoeken gevraagde inlichtingen te verstrekken, zodat ook grief 3 niet slaagt.
grief 4klagen [appellanten] erover dat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de gestelde onrechtmatige verwerking door ABN AMRO van de persoonsgegevens van [appellant sub 1] . Daartoe voeren zij aan dat ABN AMRO in strijd met de artikelen 6, 13 en 34a Wbp (oud) de eerder door [appellant sub 1] doorgegeven adreswijziging heeft teruggedraaid zonder dat hij daartoe opdracht had gegeven. [appellanten] miskennen daarmee dat zij in de onderhavige zaak op de voet van artikel 35 Wbp (oud) (slechts) hebben verzocht ABN AMRO te bevelen alsnog de inzageverzoeken toe te wijzen. De vraag of voornoemde wijziging in het systeem van ABN AMRO als een onrechtmatige verwerking moet worden aangemerkt ligt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor. Deze grief 4 faalt derhalve ook.
grief 14hebben [appellanten] betoogd dat zij in de bestreden beschikking ten onrechte in beide zaken in de proceskosten zijn veroordeeld, onder verwijzing naar artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), op grond waarvan eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte. Daarnaast verwijzen zij naar het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:363, waarin het hof (samengevat) heeft afgezien van een veroordeling van de verzoeker die gebruik maakt van zijn rechten in het kader van de Wbp (oud) en de richtlijn bescherming persoonsgegevens in de proceskosten, omdat dat mede gelet op de omvang van die kosten als belemmerend voor bovenstaande positie en dus in strijd met artikel 47 Handvest moet worden beschouwd. Naar het oordeel van het hof vormt de kans op een proceskostenveroordeling in het kader van een verzoek op basis van de Wbp en de AVG op zichzelf niet een belemmering van het in artikel 47 Handvest gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Voor zover een dergelijke belemmering al kan worden aangenomen, is het arrest van het HvJEU van 27 november 2017, C-73/16, ECLI:EU:C:2017:725 van belang waarin ondermeer is overwogen dat het lidstaten in beginsel weliswaar vrij staat om een passende vergoeding voor de instelling van beroep voor een bestuurlijke instantie vast te stellen, maar die vergoeding niet op een niveau mag liggen waardoor zij de uitoefening van het door artikel 47 van het Handvest gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte kan belemmeren. In het onderhavige geval is naar het oordeel van het hof sprake van een passende vergoeding, zodat geen aanleiding bestaat om op grond van artikel 47 Handvest van een proceskostenveroordeling af te zien. Dit leidt tot de conclusie dat grief 14 faalt.
Grief 15faalt.