ECLI:NL:GHARL:2021:243

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
200.278.615/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in AVG-zaak tussen particulier en Google

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021, gaat het om een proceskostenveroordeling in een hoger beroep dat door een particulier is ingesteld tegen Google LLC. De verzoeker, die in eerste aanleg ook verzoeker was, heeft zijn hoger beroep ingetrokken, waardoor de gronden voor het hoger beroep zijn komen te vervallen. Het hof heeft geoordeeld dat Google recht heeft op een proceskostenveroordeling, ondanks de bezwaren van de verzoeker. De verzoeker beroept zich op een uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) van 27 september 2017, waarin wordt gesteld dat nationale wettelijke bepalingen niet in de weg staan aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, mits de administratieve beroepswegen niet buitensporige kosten met zich meebrengen.

Het hof heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het gebruikelijk is om proceskosten vast te stellen op basis van het liquidatietarief. In deze zaak is het hof van mening dat het risico op gematigde proceskosten niet in de weg staat aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, zoals gewaarborgd door artikel 79 van de AVG. Het hof heeft de proceskosten vastgesteld op € 760,- aan verschotten en € 1.074,- voor het salaris van de advocaat. De beslissing van het hof is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.278.615/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland: C/16/480996)
beschikking van 12 januari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg verzoeker,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. O.M.B.J. Volgenant, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
GOOGLE LLC,
gevestigd te Mountain View, Californië, Verenigde Staten,
verweerster in het principaal hoger beroep, verzoeker in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna:
Google,
advocaten: mrs. D. Verhulst en A.J. Tromp, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.De procedure bij de rechtbank en het hof

Het verloop van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civielrecht, locatie Lelystad
van 19 februari 2020;
- het beroepschrift van 15 mei 2020;
- het verweerschrift, tevens voorwaardelijk incidenteel beroepschrift van 17 augustus 2020;
- het bericht van de advocaat van [verzoeker] van 9 oktober 2020 dat het verzoek wordt
ingetrokken;
- het e-mailbericht van de advocaat van Google van 22 oktober 2020;
- het e-mailbericht van de advocaat van [verzoeker] van 13 november 2020;
- het e-mailbericht van de advocaat van Google van 26 november 2020.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Omdat [verzoeker] het hoger beroep heeft ingetrokken, zijn de gronden daaraan ontvallen en zal het hof het hoger beroep afwijzen. Aan de voorwaarde voor het voorwaardelijke incidentele hoger beroep is niet voldaan, zodat dat onbesproken kan blijven.
2.2
Google maakt wel aanspraak op een proceskostenveroordeling van [verzoeker] . [verzoeker] verzet zich daartegen. Hij beroept zich in dit verband op uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) van 27 september 2017 (Puškár) [1] . In die uitspraak overwoog het HvJ EU onder meer:

Gelet op al het voorgaande moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord dat
artikel 47 van het Handvest aldus moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan
nationale wettelijke bepalingen op grond waarvan een persoon die beweert dat zijn door richtlijn 95/46 gewaarborgde recht op bescherming van persoonsgegevens is geschonden, pas beroep in rechte kan instellen nadat hij eerst de beschikbare administratieve beroepswegen heeft uitgeput, mits de wijze waarop in concreto over die beroepswegen kan worden beschikt, het in die bepaling bedoelde recht op een doeltreffende voorziening in rechte niet onevenredig aantast. In het bijzonder mag voorafgaande uitputting van de beschikbare administratieve beroepswegen de instelling van beroep in rechte niet in aanzienlijke mate vertragen, moet de verjaring van de betrokken rechten erdoor worden geschorst en mogen er geen buitensporig hoge kosten aan verbonden zijn.”
2.3
Het hof Den Bosch heeft in een beschikking van 6 augustus 2020 [2] onder meer onder verwijzing naar deze uitspraak - ambtshalve - geoordeeld dat een proceskostenveroordeling in een geschil over de AVG achterwege dient te blijven. Eerder was dit hof tot een vergelijkbaar oordeel gekomen [3] . Dit hof komt tot een ander oordeel, zoals hierna uiteengezet zal worden.
2.4
Uit overweging 9 van de preambule bij de AVG volgt dat de doelstellingen en beginselen van de Richtlijn 95/46/EU, de voorganger van de AVG, overeind blijven. De Puškár-uitspraak van het HvJ EU is dan ook van belang onder de toepasselijkheid van de AVG, ook omdat het HvJ EU zijn beslissing baseert op artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) in relatie tot artikel 22 van Richtlijn 95/46/EU. Laatstgenoemde bepaling is vervangen door artikel 79 lid 1 AVG, waarvan de inhoud - hoewel de formulering wat verschilt - overeenkomt met artikel 22 van Richtlijn 95/46/EG. Op grond van artikel 79 AVG heeft de betrokkene het recht een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen indien hij van mening is dat zijn rechten op grond van de AVG zijn geschonden.
2.5
Volgens het HvJ EU in Puškár mogen geen
buitensporige kostenworden verbonden aan een administratieve beroepsgang, die voorafgaat aan een procedure bij de rechter. Het HvJ EU heeft zich in deze uitspraak niet uitgesproken over een proceskostenveroordeling in een civiele procedure tussen een betrokkene en een particuliere verwerker. De laatste kan een zeer sterke marktpartij zijn zoals Google. Maar het kan ook een kleine winkelier met een klantenbestand zijn, een non-profit-instelling of de plaatselijke sportvereniging. Hooguit kan uit deze uitspraak worden afgeleid dat ook een civiele procedure geen buitensporige kosten voor de betrokkene met zich mag meebrengen.
2.6
Het is in civiele procedures gebruikelijk om het bedrag van de proceskosten vast te stellen op basis van het liquidatietarief. In zaken als deze zal daarbij, zoals het hof ook doet, vrijwel altijd worden uitgegaan van tarief II (op basis van een vordering of verzoek van onbepaalde waarde). Onder deze omstandigheden, waarin het HvJ EU het in rekening brengen van kosten (in een administratieve rechtsgang) niet ontoelaatbaar acht, mits geen sprake is van buitensporige kosten, ziet het hof geen reden om in gerechtelijke procedures af te wijken van het gebruikelijke systeem van proceskostenveroordelingen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet alleen de betrokkene maar ook de particuliere verwerker - niet per sé een kapitaalkrachtige entiteit, zoals in dit geval - kosten moet maken voor het voeren van een procedure. Het risico op deze (gematigde) proceskostenveroordeling staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan het door artikel 79 AVG gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte.
2.7
Google heeft een uitgebreid verweerschrift in hoger beroep ingediend. In dat verweerschrift wordt gereageerd op de grieven van [verzoeker] in diens, eveneens omvangrijke, beroepschrift. Het enkele feit dat het verweerschrift geen nieuwe feitelijke stellingen bevat, betekent dan ook niet dat er nauwelijks tijd gemoeid zal zijn met het opstellen van dit processtuk, zoals [verzoeker] lijkt te suggereren. In deze omstandigheid is dan ook geen steekhoudend argument gelegen om de proceskosten te compenseren.
2.8
Het hof zal de proceskosten vaststellen op het griffierecht, te vermeerderen met een vergoeding voor de kosten van de advocaat op basis van 1 punt volgens tarief II van het liquidatietarief.
De beslissing
Het hof:
wijst het hoger beroep van [verzoeker] af;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure in hoger beroep en bepaalt deze kosten op € 760,- aan verschotten en op € 1.074,- voor geliquideerd salaris van de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. de Hek, J.H. Kuiper en W.F. Boele
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 januari 2021 door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HvJ EU 27 september 2017, ECLI:EU:C:2017:725
3.Hof Den Bosch 1 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:363