ECLI:NL:GHSHE:2020:3848

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
20/00001 tot en met 20/00003
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een beroep van belanghebbende tegen uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 8 november 2019 de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en de inspecteur van de Belastingdienst had deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Het hof oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk was, maar dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was. Het hof concludeerde dat belanghebbende niet had voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de beroepschriften geen gronden bevatten. Het hof verwierp de stelling van belanghebbende dat zij de herstelverzuimbrieven niet had ontvangen, en oordeelde dat de rechtbank de niet-ontvankelijkheid terecht had vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00001 tot en met 20/00003
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 november 2019, nummers BRE 17/7828, BRE 17/7830 en BRE 17/7831, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en zijn bij beschikking boetes opgelegd.
Zaak
Periode
Nummer
Heffing
Boete
Rente
Dagtekening
20/1
01-01-13 t/m 31-12-13
F013501
€ 1.985
€ 992
€ 241
26-01-17
20/2
01-01-14 t/m 31-12-14
F014501
€ 1.930
€ 965
€ 162
26-01-17
20/3
01-01-15 t/m 31-12-15
F015501
€ 2.608
€ 1.304
€ 115
26-01-17
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020 via een beeld- en geluidsverbinding. Op de zitting zijn gehoord, namens belanghebbende, [A] , en namens de inspecteur, [inspecteur] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 7 december 2017 drie afzonderlijke pro-forma beroepschriften ingediend tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij zijn de uitspraken op bezwaar met dagtekening 1 december 2017 gevoegd. Op die uitspraken staat – voor zover van belang – steeds het volgende vermeld:
“Inhoud van de beslissing
Geen vermindering
U heeft bij de Belastingdienst een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag met het
[Hof: aanslagnummer].Onder verwijzing naar de brief d.d. 14 november 2017”
2.2.
Bij brief van 8 december 2017 heeft de griffier van de rechtbank aan belanghebbende medegedeeld dat de beroepen zijn geregistreerd onder drie zaaknummers. Voor elk zaaknummer is een nota griffierecht van € 333 aan belanghebbende gestuurd. Dezelfde dag heeft de griffier van de rechtbank belanghebbende verzocht om binnen zes weken – onder andere – de gronden van haar beroep mede te delen. In de brief staat vermeld dat indien belanghebbende niet aan dit verzoek voldoet, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
2.3.
Op 13 december 2017 heeft belanghebbende verzocht om samenvoeging van de drie zaken, zodat slechts éénmaal het griffierecht van € 333 verschuldigd is.
2.4.
De betalingsherinneringen voor het griffierecht zijn op 9 januari 2018 per aangetekende post verzonden naar het adres van belanghebbende.
2.5.
Het verzoek van belanghebbende om samenvoeging is bij aangetekende brief van 26 januari 2018 door de rechtbank afgewezen, omdat belanghebbende de gronden van haar beroep niet heeft medegedeeld en de rechtbank niet kan beoordelen of sprake is van samenhang. Blijkens de Track & Trace is de brief van 26 januari 2018 op 27 januari 2018 op het door belanghebbende opgegeven adres bezorgd. In diezelfde Track & Trace staat onder “Handtekening voor ontvangst” de achternaam van de gemachtigde van belanghebbende (“ [A] ”), alsmede een handtekening.
2.6.
De griffier van de rechtbank heeft belanghebbende op 30 januari 2018 een aangetekende brief gestuurd waarin zij wordt verzocht om binnen twee weken na de datum van verzending van de brief de in de brief van 8 december 2017 gevraagde stukken in te dienen. In de brief staat wederom vermeld dat indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. Blijkens de Track & Trace is de brief van 30 januari 2018 op 1 februari 2018 op een PostNL-locatie afgeleverd en op 9 februari 2018 aldaar afgehaald. In diezelfde Track & Trace staat onder “Handtekening voor ontvangst” de naam van de gemachtigde van belanghebbende (“ [A] ”), alsmede een handtekening. Belanghebbende heeft niet op de brief van 30 januari 2018 gereageerd.
2.7.
Bij brief van 19 juni 2018 heeft de griffier belanghebbende bericht dat de beoordeling of het niet-tijdig betalen van het griffierecht betekent dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn wordt aangehouden totdat meer duidelijkheid bestaat in hoeverre samenhang bestaat tussen de drie zaken. De brief vermeldt dat de rechter die de zaken zal behandelen zal beoordelen of de beroepen met zaaknummers BRE 17/7828 en BRE 17/7830 al dan niet ontvankelijk zijn in verband met de niet-tijdige betaling van het griffierecht. De inspecteur zal daarom door de griffier worden verzocht om zich in alle drie de zaken te verweren en de op de zaken betrekking hebbende stukken te overleggen.
2.8.
De rechtbank heeft op 26 juni 2018 een verweerschrift en de op de zaken betrekking hebbende stukken van de inspecteur ontvangen. Deze stukken zijn op 9 juli 2018 in afschrift aan belanghebbende gezonden.
2.9.
Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoort een brief van de inspecteur met dagtekening 14 november 2017 betreffende de uitspraken op bezwaar. In deze brief staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“U heeft de ingediende bezwaren tot op heden niet gemotiveerd. Ik verklaar de ingediende bezwaren dan ook niet ontvankelijk en wel op grond van artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht”
2.10.
De rechtbank heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar beroepen, omdat de beroepschriften geen gronden bevatten en er aldus sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in beroep en zo nee, of de inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in bezwaar.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en terugwijzing van de zaak naar de inspecteur.
3.3.
De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.1.
De termijn voor het instellen van bezwaar of (hoger) beroep bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [1] Een bezwaar- of (hoger) beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [2] In geval van verzending per post is het bezwaar of (hoger) beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. [3]
4.2.
De rechtbank heeft op 8 november 2019 uitspraak gedaan en heeft deze uitspraak op 15 november 2019 aangetekend aan partijen verzonden. De hoger beroepstermijn is dus aangevangen op 16 november 2019 en zes weken na 15 november 2019, op 27 december 2019, geëindigd. Het hoger beroepschrift van belanghebbende is per post verzonden en door het hof ontvangen op 3 januari 2020. Het hoger beroepschrift is dus ontvangen na afloop van de beroepstermijn, maar niet later dan een week na afloop van die termijn. In dat geval dient te worden onderzocht of het hoger beroepschrift vóór het einde van de beroepstermijn, dus uiterlijk op 27 december 2019, ter post is bezorgd.
4.3.
Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden. [4] De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. [5] Dat neemt niet weg dat het datumstempel van het postvervoerbedrijf veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. [6]
4.4.
De enveloppe waarin het hoger beroepschrift is verzonden is blijkens de daarop geplaatste, deels leesbare, poststempel op (…)2 (deels leesbaar) december 2019 afgestempeld. Hieruit af te leiden dat het poststuk ter post is bezorgd op ofwel 2 december 2019, ofwel 12 december 2019, ofwel 22 december 2019. Het hoger beroepschrift is gedagtekend op 18 december 2019. Het hof acht, gelet hierop, aannemelijk dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op 22 december 2019. Dit is voor het einde van de beroepstermijn. Dit betekent dat het hoger beroepschrift ontvankelijk is.
Ten aanzien van het geschil
Ontvankelijkheid van het beroep
4.5.
In geschil is of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.6.
Een beroepschrift dient tenminste de gronden van het beroep te bevatten. [7] Indien niet aan dit vereiste wordt voldaan, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. [8]
4.7.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting bij het hof gesteld dat zij de herstelverzuimbrieven van de rechtbank van 8 december 2017 en 30 januari 2018 niet heeft ontvangen. Daarnaast betwist belanghebbende dat diens gemachtigde voor ontvangst van de aangetekend verzonden herstelverzuimbrief van 30 januari 2018 heeft getekend. Belanghebbende stelt dat het in haar adresgebied gebruikelijk is dat postbodes zelf tekenen voor ontvangst van aangetekend verzonden stukken.
4.8.
Indien, zoals in het onderhavige geval, belanghebbende stelt dat zij een aangetekend verzonden poststuk niet heeft ontvangen, dient het hof bij PostNL na te gaan of dat stuk op regelmatige wijze aan het adres van belanghebbende is aangeboden. [9] Het hof stelt vast dat de aangetekend verzonden herstelverzuimbrief van 30 januari 2018 is gericht aan het door de gemachtigde in het beroepschrift opgegeven adres, te weten: [adres] , [postcode] te [vestigingsplaats] . Niet gesteld of gebleken is dat dit adres onjuist is. Uit de gegevens van PostNL (“Track & Trace”) blijkt dat op 31 januari 2018 en op 1 februari 2018 is getracht om de brief op dit adres aan te bieden. Toen dit tot tweemaal toe niet lukte, is de brief overgedragen naar een PostNL-locatie in [vestigingsplaats] en op 9 februari 2018 aldaar afgehaald. De gegevens van PostNL laten op dit punt een handtekening zien en de naam van de gemachtigde. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat de postbode voor ontvangst van de brief van 30 januari 2018 zou hebben getekend. Deze stelling heeft belanghebbende niet met nadere gegevens onderbouwd. Het hof acht die stelling in het licht van de informatie van PostNL (“Track & Trace”) niet geloofwaardig. Het hof gaat er daarom vanuit dat de herstelverzuimbrief van 30 januari 2018 op regelmatige wijze en op het juiste adres is aangeboden. Daaraan voegt het hof nog toe dat ook de brief van de rechtbank van 26 januari 2018, waarin door de griffier wordt medegedeeld dat nog geen gronden van beroep van belanghebbende zijn ontvangen, volgens de informatie van PostNL (“Track & Trace”) op het door belanghebbende opgegeven adres is bezorgd. Gelet hierop had het op de weg van belanghebbende gelegen om na kennisneming daarvan in actie te komen, teneinde de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep te voorkomen.
4.9.
Nu het betoog van belanghebbende dat zij niet is gewezen op de mogelijkheid om het verzuim binnen een daartoe gestelde termijn te herstellen door het hof wordt verworpen, dient te worden beoordeeld of de rechtbank aan het verzuim terecht het gevolg van niet-ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep heeft verbonden.
4.10.
Het hof stelt vast dat de beroepschriften geen gronden bevatten en dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld dat verzuim allereerst binnen zes weken en vervolgens binnen twee weken te herstellen. Daarbij is zij er door de griffier op gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de gronden niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen. Gelet op het oordeel onder 4.8 dat de herstelverzuimbrief van 30 januari 2018 op regelmatige wijze aan het adres van belanghebbende is aangeboden, dient de eventuele onbekendheid met de inhoud van die brief voor rekening en risico van belanghebbende te komen. Omdat belanghebbende aan het verzoek van de rechtbank geen gehoor heeft gegeven, is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden.
4.11.
Het hof oordeelt dat de rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet-voldoen aan het door artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb gestelde vereiste het beroepschrift te voorzien van de gronden van het beroep. Met het enkel overleggen van afschriften van de uitspraken van bezwaar is niet aan dat vereiste voldaan. Dat geldt in dit geval zeker omdat bij de beroepschriften van belanghebbende slechts de verminderingsbeschikkingen zijn gevoegd en niet de motivering van de uitspraken op bezwaar. Het voorgaande is overigens niet anders indien uit de uitspraak op bezwaar blijkt wat de geschilpunten in de bezwaarfase waren. Immers, het beroepschrift richt zich tegen een ander besluit dan waartegen het bezwaarschrift zich heeft gericht en de motivering ervan kan om die reden wezenlijk verschillen van die van het bezwaarschrift. Bovendien geldt, naast de in artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb gestelde motiveringseis, voor beroepschriften op grond van artikel 6:5, lid 2, Awb tevens de eis dat bij het beroepschrift zo mogelijk een afschrift wordt overgelegd van het besluit (de uitspraak op bezwaar) waarop het geschil betrekking heeft. Hieruit volgt dat de wetgever met deze regeling voor beroepschriften twee op zichzelf staande eisen heeft gesteld. [10]
Ontvankelijkheid van het bezwaar
4.12.
Gelet op het oordeel van het hof onder 4.11, behoeft de vraag of de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard geen beantwoording meer.
Tussenconclusie
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, A.J. Kromhout en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2020 en afschriften van de uitspraak zijn op
aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303
2500 EH Den Haag
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 en artikel 6:8, lid 1, Awb.
2.Artikel 6:9, lid 1, Awb.
3.Artikel 6:9, lid 2, Awb.
4.Hoge Raad 29 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1892, r.o. 3.6.
5.Hoge Raad 17 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7649, r.o. 3.3.
6.Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138, r.o. 3.5.3.
7.Artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb.
8.Artikel 6:6, aanhef en letter a, Awb.
9.Hoge Raad 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5912.
10.HR 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9616, r.o. 3.2.1. en 3.2.2.