In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een beroep van belanghebbende tegen uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 8 november 2019 de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en de inspecteur van de Belastingdienst had deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Het hof oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk was, maar dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was. Het hof concludeerde dat belanghebbende niet had voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de beroepschriften geen gronden bevatten. Het hof verwierp de stelling van belanghebbende dat zij de herstelverzuimbrieven niet had ontvangen, en oordeelde dat de rechtbank de niet-ontvankelijkheid terecht had vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.