Uitspraak
1.mevrouw [FIOD-ambtenaar] (FIOD-ambtenaar),
1.[onderneming 1] B.V.,
2. [onderneming 2] B.V.,
[verweerder 3] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de ter zitting in hoger beroep door mr. Engels overgelegde en voorgedragen pleitnota;
- de ter zitting in hoger beroep door mrs. De Greve en Borel Rinkes overgelegde en voorgedragen pleitnota.
3.De beoordeling
De vragen zien uitsluitend op de strafzaak. Dat de antwoorden op de gestelde vragen van belang zouden zijn voor de zaak tegen [belanghebbende] zien appellanten niet.
De thans opgeworpen vragen aangaande het ATV traject vormen een nieuwe grief en daartegen maakt de Staat bezwaar.
Voorts wordt een beroep gedaan op – naar het hof begrijpt - het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren ex artikel 360 lid 2 Rv van de beslissing in eerste aanleg ten aanzien van de afwijzing van het verschoningsrecht, opdat de kantonrechter de getuigenverhoren kan voortzetten.
Zie immers HR 30 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8490:
“3
.4.1 De hiertegen gerichte middelen strekken goeddeels ten betoge dat de Hoge Raad terugkomt van de hiervóór in 3.3.1 vermelde rechtspraak. Zij zijn in zoverre tevergeefs voorgesteld, omdat er geen grond is van die vaste rechtspraak terug te komen. Anders dan in onderdeel 1 van middel I wordt verondersteld, heeft de in die rechtspraak tot uitdrukking gebrachte regel dat niet een procespartijmaar uitsluitend de getuige bevoegd is het oordeel van een hogere rechter in te roepen ter beoordeling van de vraag of zijn beroep op het verschoningsrecht terecht is afgewezen,[vet, GHSHE]
niet slechts betrekking op het geval waarin (door de feitenrechter is vastgesteld dat) de betrokken procespartij geen eigen procesbelang erbij heeft dat de getuige zich op zijn verschoningsrecht beroept. De grondslag van het aan een beperkte groep van vertrouwenspersonen, onder wie advocaten, toekomende verschoningsrecht moet worden gezocht in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden. Indien het beroep op het verschoningsrecht van een vertrouwenspersoon door de rechter wordt afgewezen en de vertrouwenspersoon daartegen niet in hoger beroep komt, dan is daarmee gegeven dat voorrang toekomt aan het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, waarmee niet is te verenigen dat een procespartij in een dergelijk geval aan de hogere rechter zou mogen voorleggen dat een eigen (proces)belang van die partij niettemin zwaarder zou moeten wegen. In zoverre is het dan ook juist dat het hof, zoals hiervóór in 3.3.2 weergegeven, heeft overwogen dat het incident betreffende het beroep op het verschoningsrecht niet ertoe strekt de belangen van partijen in de hoofdzaak te dienen”.
Het verschoningsrecht van getuigen in civiele zaken”(Uitgeverij Gianni, uitgebreide editie, 2004) goede diensten bewijzen, waarbij het hof bepaalde passages extra zal uitlichten door deze
vetweer te geven (dit geldt ook voor de andere citaten).
Op pagina 167 verwijst Fernhout naar het zogenaamde Notaris Maas arrest ( HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173), waarin de Hoge Raad onder meer overweegt:
De grondslag van dit verschoningsrecht moet worden gezocht in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies
), voor het strafrecht in art. 218 Sv en voor het belastingrecht in de art. 53 Algemene Wet inzake rijksbelastingen en 15
”In HR 13 april 1984, NJ 1986, 822, r.o. 3.5, is dan ook, zij het in de context van het lexspecialisverschoningsrecht,expliciet verwoord dat het bestaan van een geheimhoudingsplicht een voorwaarde is voor het bestaan van het verschoningsrecht “(…).
De (…) door de rechter aan te leggen toets houdt in dat een
De conclusie is derhalve dat het moet gaan om een aan de beroepsuitoefening
Zoals in het begin van dit hoofdstuk al is aangegeven houdt de wereld niet op
Bij de wettelijke geheimhoudingsplichten kan van een groep bepalingen al
Ten aanzien van de Wet Justitiële gegevens (voorloper van de wjsg) en de Wet Politieregisters (voorloper van de Wet Politiegegevens) geeft Fernhout welke grenzen aan de orde zijn:
In een aantal gevallen geeft de wet aan dat - naast meestal de op de taakvervulling
De vraag is of dit naar de huidige wetgeving ook voor hun opvolgers, de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens (wjsg) en de Wet politiegegevens (WPG), geldt.
en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg in een gegevensbestand verwerkt;
Het College van procureurs-generaal verwerkt slechts strafvorderlijke gegevens, indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van de taak van het openbaar ministerie of het nakomen van een andere wettelijke verplichting”.
verwerking. De regels m.b.t. tot gegevensverstrekking staan in artikel 39f wjsg, met daarbij horend uitgebreid gereglementeerd verstrekkingsregime. In de aan partijen in deze zaak bekende uitspraak van dit hof van 6 augustus 2020 (zaaknummer 200.265.410/01) is dit uitgebreid geschetst, en uit een en ander blijkt geen onbeperkte getuigplicht zoals door [onderneming 1] c.s. voorgestaan.
oor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht”. “Deze wet”is aldus vervangen door
“dewet(onderstreping GHSHE)”.
3.Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Het betekent niet meer dan dat toen geen beroep is gedaan op het verschoningsrecht. Overigens leest het hof in de door [onderneming 1] c.s. geciteerde passages uit het verhoor door de rechter-commissaris van getuigen [getuige 4] en [getuige 1] in het kader van de strafzaak geen enkele erkenning of afstand. In de genoemde passages staat : “
Beroep op verschoningsrecht: niet van toepassing”, kortom op een verschoningsrecht is toen geen beroep gedaan. Niet meer en niet minder.
“
Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht)”.
Kortom de bepaling is nagenoeg gelijkluidend aan de bepaling waar Fernhout in 2004 van uitging:
De AG neemt een uitgebreide verwijzing op naar fiscale literatuur over het verschoningsrecht (conclusie onderdelen 4.22. tot 4.32), waaronder in onderdeel 4.29 de opvatting van Feteris in
Formeel belastingrecht(Deventer,Kluwer 2007, p. 282, 289-291):
als zo’n ambtenaar in een procedure als getuige wordt opgeroepen.Art. 67 AWR brengt mee dat deze ambtenaren geen verklaring als getuige in een civiele procedure of in een strafprocedure wegens een niet-fiscaal delict hoeven af te leggen over zaken die onder hun geheimhoudingsplicht vallen. Daartoe kunnen, of wellicht zelf moeten zij een beroep doen op hun wettelijk verschoningsrecht (…). Een getuigenis voor de belastingrechter is toelaatbaar, omdat die verklaring verlangd wordt voor een goede uitvoering van de belastingwet (…).
“Als uitgangspunt diene dat het verschoningsrecht is te omschrijven als het recht van een getuige om te weigeren antwoord te geven op vragen die door een rechter aan hem of haar worden gesteld. Bij arrest van 8 november 1991 heeft de burgerlijke kamer van de Hoge Raad geoordeeld dat de geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67, lid 1 AWR een verschoningsrecht ingevolge artikel 191, lid 2 Rv met zich meebrengt. Dit verschoningsrecht strekt zich uit tot alle gegevens welke onder de geheimhoudingsplicht vallen.
) In de hier bedoelde gevallen hangt de gegrondheid van het beroep op het verschoningsrecht af vande inhoud van de vraag. Dat is het geval bij alle andere grondslagen voor het verschoningsrecht buiten het verschoningsrecht van verwanten. De in
Aan de getuigen, en dus ook [FIOD-ambtenaar] komt een verschoningsrecht toe, hetzij gebaseerd op de AWR, hetzij gebaseerd op de wjsg, hetzij op beide regelingen, en niet op grond van de WPG.
Per vraag kan de getuige zich op genoemd verschoningsrecht beroepen en zal moeten worden beoordeeld in hoeverre zulks terecht is.
Uitgangspunt van een getuigenverhoor is immers dat vragen gewoon dienen te worden beantwoord.
het stellen van bepaalde vragen aan gehoorde of te horen getuigen, slechts(zal)
mogen weigeren indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij zijn beslissing betrokken belangen zulks eist (vgl. HR 18
Voor zover de kantonrechter in algemene zin heeft beslist over “alle inhoudelijke informatie die wordt gevraagd over de strafzaak” zal grief 2 worden betrokken bij de beoordeling van grief 3 als door [FIOD-ambtenaar] gesteld,
Voldoende duidelijk is dat zij dit oordeel voor al degenen die zich op een dergelijk verschoningsrecht beriepen hanteerde bij haar respectieve afwijzing.
Het hof oordeelt in gelijke zin ten aanzien van de vraag of de WPG een verschoningsrecht kan opleveren, zoals uit bovenstaande blijkt (onderdeel 3.8.2.13).
Aan artikel 7 WPG valt geen verschoningsrecht te ontlenen.
Voldoende duidelijk is dat zij dit oordeel voor al degenen die zich op een dergelijk verschoningsrecht beriepen in ieder geval op die dag hanteerde bij haar respectieve afwijzing. Ook tijdens het verhoor op 10 juli 2019 is door mr. Winkels (mogelijk is dit een verschrijving, gezien hetgeen mr. Winkels vervolgens opmerkt op p. 5 aangaande het niet toepasselijk zijn van de WPG en wjsg op mondelinge verklaringen, en betreft het hier een betoog van mr. Engels, hof), één van de advocaten van [onderneming 1] c.s., betoogd dat onder meer door getuige [FIOD-ambtenaar] een beroep is gedaan op zowel de WPG als de wjsg. Het hof begrijpt dan ook de beslissing van de kantonrechter aldus dat zij ieder beroep op één van beide wetten niet vindt leiden tot een verschoningsrecht, en dat haar afwijzing op pagina 6 van het algemeen proces-verbaal daarop gebaseerd is.
Op die grond kan door [FIOD-ambtenaar] geen weigering te antwoorden ten aanzien van de vragen 1 tot en met 3 worden gebaseerd.
Naar het oordeel van het hof valt daar ook onder wie welke handeling in het kader van het overzichtsproces-verbaal heeft verricht.
Een verdere belangenafweging is niet aan de orde.
In deze zaak is in ieder geval geen sprake van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat op het weergegeven verschoningsrecht een uitzondering moet worden gemaakt, waarbij het belang van de waarheidsvinding voorrang behoort te krijgen.
Naar het oordeel van het hof valt daar ook onder een bevestiging van een gestelde mededeling aan [belanghebbende] ter zake althans samenhangend met het verloop van betreffend strafrechtelijk onderzoek.
Een verdere belangenafweging is niet aan de orde.
In deze zaak is in ieder geval geen sprake van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat op het weergegeven verschoningsrecht een uitzondering moet worden gemaakt, waarbij het belang van de waarheidsvinding voorrang behoort te krijgen.
Vragen aangaande het verloop en de inhoud van het strafrechtelijk onderzoek vallen in dit geval buiten redelijke twijfel onder hetgeen niet onthuld mag worden, respectievelijk nog niet onthuld mag worden. Dat hoeft echter niet samen te vallen met ‘
alle inhoudelijke informatie in het kader van de strafzaak’als omschrijving door [FIOD-ambtenaar] aangevoerd en door de kantonrechter overgenomen. [FIOD-ambtenaar] meent immers wel te kunnen verklaren over de IRS-brief - al is de daarbij gegeven toelichting curieus - en over [belanghebbende] , en heeft dat ook gedaan. Dat [belanghebbende] betrokken is (geweest) in de strafzaak is een gegeven en blijkt ook uit hetgeen [FIOD-ambtenaar] wel heeft verklaard.
Grief 2 slaagt in zoverre dat een algemeen oordeel als door de kantonrechter gegeven in deze zaak niet kan. In het vervolg zullen concrete vragen steeds moeten worden getoetst, als in dat kader gericht een beroep wordt gedaan op het aan de orde zijnde verschoningsrecht.
Grief 2 slaagt voor zover het ziet op vraag 3 en de afwijzing van het verschoningsrecht gebaseerd op de wjsg.
3.15.2. Waar in deze zaak (en de verwante zaken) vooral de vraag aan de orde is of en zo ja concreet in welke omvang per getuige en per vraag een verschoningsrecht kan worden ingeroepen, acht het hof uitvoerbaar verklaring van de in deze zaak (en verwante zaken) te nemen beslissing respectievelijk genomen beslissingen (voor zover in stand blijvend) niet opportuun.
Cassatieberoep moet (zo mogelijk en/of gewenst) voor beide partijen openstaan, zonder dat het getuigenverhoor, althans zonder dat
allebetrokken partijen of getuigen dat willen, ondertussen wordt voortgezet.