Uitspraak
gevestigd te Enschede,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.De prejudiciële procedure
De faillissementscurator q.q. die op grond van art. 10 Fw verzet aantekent op grond van de stelling dat de boedel geen of vrijwel geen actief bevat en dat actief ook niet te verwachten valt, kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van dat artikel. De neutrale en onafhankelijke rol van de curator verzet zich daartegen niet.
3.Niet-inachtneming van art. 392 lid 2 Rv
4.Beantwoording van de prejudiciële vragen
- i) Op 8 april 2015 is op eigen aangifte van de bestuurder (en enig aandeelhouder), het faillissement van de vennootschap uitgesproken. Hierbij is de curator als zodanig aangesteld.
- ii) Bij verzoekschrift van 14 april 2015 is de curator in verzet gekomen tegen de faillietverklaring van de vennootschap. Aan het verzet heeft de curator – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Weliswaar is voldaan aan de in de Faillissementswet gestelde eisen voor faillietverklaring, maar in dit geval had bij gebrek aan belang niet tot het aanvragen van het faillissement mogen worden overgegaan. Er zijn immers in het geheel geen baten. Alle activiteiten zijn reeds gestaakt, de contracten beëindigd en werknemers zijn niet meer in dienst. Aanwijzingen dat activa voor de boedel te verwerven zijn door toepassing van de faillissementspauliana of het geldend maken van bestuurdersaansprakelijkheid, ontbreken. De vennootschap had via art. 2:19 BW ontbonden kunnen worden.
- iii) Het verzet is behandeld ter terechtzitting van 22 april 2015, waar de curator en de bestuurder hun standpunten hebben toegelicht.
–immers geconfronteerd met de situatie dat hij een wettelijke verplichting heeft tot het verrichten van werkzaamheden, die tot een aanzienlijke omvang kunnen oplopen, ook als uiteindelijk toepassing wordt gegeven aan art. 16 lid 1 Fw, en wel zonder dat hij enig uitzicht heeft op een beloning of zelfs maar vergoeding van de te maken kosten. Hij is bovendien vanaf het moment dat hij is benoemd en met zijn werkzaamheden een aanvang heeft gemaakt, als boedelcrediteur aan te merken, waarmee hij in een rechtsbetrekking tot de schuldenaar komt te staan.
5.Beslissing
18 december 2015.