ECLI:NL:HR:2018:2395

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
18/01229
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor met gesloten deuren en rechtsmiddelenverbod

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Magna Group B.V. en Quantera Global B.V. Magna had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin Magna niet-ontvankelijk werd verklaard in haar incidenteel appel. De zaak betreft een voorlopig getuigenverhoor dat door de rechtbank was gelast op verzoek van Quantera, met als doel bewijs te verzamelen over een overeenkomst tussen de partijen. Magna verzocht de rechtbank om het getuigenverhoor met gesloten deuren te laten plaatsvinden en om te verbieden dat processen-verbaal aan derden worden verstrekt. Beide verzoeken werden door de rechter-commissaris afgewezen, wat leidde tot hoger beroep door Quantera en incidenteel hoger beroep door Magna. Het hof verklaarde beide partijen niet-ontvankelijk in hun appellen, waarbij het hof oordeelde dat de beslissingen van de rechter-commissaris niet appellabel waren. Magna stelde cassatie in, maar de Hoge Raad oordeelde dat Magna geen belang had bij haar cassatieberoep, omdat de beslissing van het hof juist was, zij het op andere gronden. De Hoge Raad bevestigde dat de beslissingen van de rechter-commissaris niet als tussenbeschikking konden worden aangemerkt en dat het rechtsmiddelenverbod van artikel 188 lid 2 Rv van toepassing was. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde Magna in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

21 december 2018
Eerste Kamer
18/01229
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
MAGNA GROUP B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.B.A. Alkema,
t e g e n
QUANTERA GLOBAL B.V.,
gevestigd te Waalre,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Magna en Quantera.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak C/02/323855/HA RK 16-246 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 februari 2017 en 22 mei 2017;
b. de beschikking in de zaak 200.218.594/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 december 2017.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft Magna beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Quantera heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Magna in haar cassatieberoep.
De advocaat van Magna heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Op verzoek van Quantera heeft de rechtbank (bij beschikking van 20 februari 2017) een voorlopig getuigenverhoor gelast. Dit voorlopig getuigenverhoor heeft betrekking op het bewijzen van feiten en omstandigheden rondom het aangaan en uitvoeren van een overeenkomst tussen Quantera en Magna, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de vraag wie de in rechte aan te spreken partij is om betaling van bepaalde facturen te vorderen.
3.1.2
Nadat het voorlopig getuigenverhoor was gelast, heeft Magna de rechtbank verzocht (i) op de voet van art. 27 lid 1, aanhef en onder c, Rv te bepalen dat het voorlopig getuigenverhoor met gesloten deuren zal plaatsvinden, en (ii) op de voet van art. 28 lid 1, aanhef en onder a, Rv te bevelen dat de processen-verbaal door partijen en hun raadslieden niet aan derden mogen worden verstrekt zonder toestemming van Magna. Volgens Magna kunnen bij een openbare behandeling bedrijfsgevoelige (financiële) gegevens op straat komen te liggen, zoals de inrichting en structuren van haar onderneming, de geldstromen en daarmee samenhangende fiscale problematiek. Quantera heeft tegen beide verzoeken bezwaar gemaakt.
3.1.3
De rechter-commissaris heeft (bij beschikking van 22 mei 2017) beide verzoeken van Magna afgewezen. Daarnaast heeft de rechter-commissaris bepaald dat wanneer Magna geen afstand doet van de mogelijkheid van hoger beroep tegen deze beschikking, de behandeling van het voorlopig getuigenverhoor zal worden aangehouden totdat in hoger beroep is geoordeeld over de afwijzing van Magna’s verzoeken.
3.2.1
Quantera is in hoger beroep gegaan van de hiervoor in 3.1.3 genoemde beschikking. Magna heeft incidenteel hoger beroep ingesteld van die beschikking.
3.2.2
Het hof heeft beslist dat Quantera niet-ontvankelijk is in haar principaal appel en dat Magna niet-ontvankelijk is in haar incidenteel appel. Ten aanzien van de
niet-ontvankelijkheid van Magna heeft het hof het volgende overwogen:
“3.5.3. De grieven van Magna in het incidenteel appel zijn gericht tegen de afwijzing van de verzoeken van Magna om het voorlopig getuigenverhoor achter gesloten deuren te laten plaatsvinden en om te bevelen de processen-verbaal niet aan een derde te verstrekken.
Daargelaten de vraag of deze beslissingen eveneens zuivere instructiebeslissingen betreffen en/of al dan niet appellabel zijn (zie bijvoorbeeld Kamerstuk II 2011-2012, 32856 nr. 7), is het hof van oordeel dat Magna niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op grond van het volgende.
De bestreden beschikking van 22 mei 2017 is een tussenbeschikking, nu het voorlopig getuigenverhoor (nog) niet heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van een eindoordeel door de rechtbank (vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch 4 februari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:449). Op grond van artikel 358 lid 4 Rv kan hoger beroep van tussenbeschikkingen slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Het hof leidt uit de bestreden beschikking (in 3.5 en 4.2) en het proces-verbaal d.d. 22 mei 2017 niet af dat de rechtbank toestemming voor tussentijds appel heeft gegeven. De rechter-commissaris heeft als reactie op de aankondiging van (de advocaat van) Magna dat zij hoger beroep in zal stellen, de behandeling van de zaak aangehouden. Zo blijkt uit het proces-verbaal van 22 mei 2017 het volgende:
‘Gelet op hetgeen de rechtbank onder 4.2 van de beslissing heeft bepaald, deelt mr. Van den Heuvel mede dat zij namens Magna Group BV tegen de beslissing hoger beroep zal instellen. In verband hiermede wordt de behandeling van het getuigenverhoor aangehouden totdat over deze beslissing in hoger beroep is geoordeeld.’Het hof leest hierin berusting (de rechtbank wacht af) en geen toestemming. In zoverre verschilt de onderhavige casus van die als aan de orde in Hof ’s-Hertogenbosch 12 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3927, waar Magna zich nog tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op heeft beroepen, nu immers in laatstbedoeld geval uitdrukkelijk toestemming door de kantonrechter was verleend voor tussentijds appel. Om deze reden dient Magna in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te worden verklaard.”
3.3
Het middel keert zich met diverse klachten tegen de beslissing van het hof dat Magna niet-ontvankelijk is in haar incidenteel appel en tegen de overwegingen van het hof waarop die beslissing berust.
3.4
Magna heeft geen belang bij haar cassatieberoep, omdat de beslissing van het hof dat zij niet-ontvankelijk is in haar incidenteel appel juist is, zij het op andere gronden dan door het hof gebezigd. Daarom kan cassatie en verwijzing voor Magna niet tot een andere uitkomst van de zaak leiden.
In dit verband wordt het volgende overwogen.
3.5
Tot uitgangspunt dient dat zowel de beslissing op het verzoek van Magna om op de voet van art. 27 lid 1, aanhef en onder c, Rv te bepalen dat het voorlopig getuigenverhoor met gesloten deuren zal plaatsvinden, als de beslissing op haar verzoek om op de voet van art. 28 lid 1, aanhef en onder a, Rv te bevelen dat de processen-verbaal door partijen en hun raadslieden niet aan derden mogen worden verstrekt zonder toestemming van Magna, is genomen in verband met de toewijzing van het verzoek van Quantera tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, en betrekking heeft op de uitvoering van dat voorlopig getuigenverhoor.
3.6
De hiervoor in 3.5 bedoelde beslissingen kunnen niet worden aangemerkt als louter maatregelen ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van de procesgang. Zij grijpen immers in in de rechten en belangen van Magna (vgl. HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2568, rov. 3.3).
3.7.1
De uitspraak van de rechter-commissaris waarin de hiervoor in 3.5 bedoelde beslissingen zijn gegeven, kan niet worden aangemerkt als een tussenbeschikking. In die uitspraak is immers op het verzochte beslist en is geen enkele (verdere) beslissing omtrent enig verzoek aangehouden (vgl. HR 6 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6646, rov. 3.3). Op die uitspraak is het bepaalde in art. 358 lid 4 Rv dus niet van toepassing.
3.7.2
De rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van het recht, die mede ten grondslag liggen aan het gesloten stelsel van rechtsmiddelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, staan eraan in de weg om de uitspraak van de rechter-commissaris waarin de hiervoor in 3.5 bedoelde beslissingen zijn gegeven, wat betreft de mogelijkheid van het instellen van rechtsmiddelen daartegen, op één lijn te stellen met een tussenbeschikking.
3.8.1
Hetgeen hiervoor in 3.6 en 3.7.1-3.7.2 is overwogen, brengt mee dat de beschikking van de rechter-commissaris waarin de hiervoor in 3.5 bedoelde beslissingen zijn gegeven, moet worden aangemerkt als een eindbeschikking, waarvan op grond van art. 358 lid 1 Rv in beginsel hoger beroep openstaat.
3.8.2
Art. 188 lid 2 Rv bepaalt echter dat voor zover het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt toegewezen, geen hogere voorziening is toegelaten. Met dit rechtsmiddelenverbod heeft de wetgever willen voorkomen dat men “door appèl het snel doen horen van getuigen zou kunnen frustreren” (Kamerstukken II 1950/51, 1585, nr. 9, p. 11, rechter kolom). Het voorlopig getuigenverhoor strekt immers onder meer ertoe het mogelijk te maken dat spoedig na het plaatsvinden van omstreden feiten daaromtrent getuigenverklaringen kunnen worden afgelegd, en te voorkomen dat bewijs verloren gaat (vgl. HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:344, rov. 3.4.5). De bestaansgrond van art. 188 lid 2 Rv is derhalve gelegen in de spoedeisendheid die doorgaans eigen is aan het voorlopig getuigenverhoor (vgl. HR 24 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1683, rov. 3.4.6).
3.8.3
Mede gelet op de hiervoor in 3.8.2 vermelde bestaansgrond van het rechtsmiddelenverbod van art. 188 lid 2 Rv, moet dit verbod aldus worden uitgelegd dat daaronder ook vallen een toe- dan wel afwijzende beslissing op het verzoek om op de voet van art. 27 lid 1 Rv het voorlopig getuigenverhoor met gesloten deuren te laten plaatsvinden, en een toe- dan wel afwijzende beslissing op het verzoek om op de voet van art. 28 lid 1, aanhef en onder a, Rv partijen en hun raadslieden te verbieden de processen-verbaal van de getuigenverhoren aan derden te verstrekken. Zou een partij tegen die beslissingen een rechtsmiddel kunnen instellen, dan zou, zolang daarop niet onherroepelijk is beslist, het getuigenverhoor immers niet kunnen plaatsvinden.
In dit verband is niet van belang of de hiervoor bedoelde beslissingen zijn gegeven in de beschikking waarin het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen, dan wel in een afzonderlijke beschikking die nadien wordt gegeven, al dan niet nadat de behandeling van het voorlopig getuigenverhoor is aangevangen.
3.9
Magna heeft in hoger beroep geen gronden voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 188 lid 2 Rv aangevoerd. Derhalve heeft het hof Magna terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar incidenteel appel, wat er zij van de daartoe door het hof gebezigde gronden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Magna in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Quantera begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
21 december 2018.