Uitspraak
1.de heer [de belastingambtenaar] ( belastingambtenaar),
1.[onderneming 1] B.V.,
2. [onderneming 2] B.V.,
[verweerder 3] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de ter zitting in hoger beroep door mr. Engels overgelegde en voorgedragen pleitnota;
- de ter zitting in hoger beroep door mrs. De Greve en Borel Rinkes overgelegde en voorgedragen pleitnota.
3.De beoordeling
De rechterlijke controle op het uitoefenen van het verschoningsrecht ex artikel 67 AWR is slechts marginaal. Ten aanzien van de genoemde vragen a tot en met d. is het beroep van [de belastingambtenaar] op zijn verschoningsrecht ten onrechte verworpen.
De vragen zien uitsluitend op de strafzaak. Dat de antwoorden op de gestelde vragen van belang zouden zijn voor de zaak tegen [belanghebbende] zien appellanten niet.
De thans opgeworpen vragen aangaande het ATV traject vormen een nieuwe grief en daartegen maakt de Staat bezwaar.
Dat uitsluitend vragen worden gesteld die van belang zijn voor de strafzaak vormt een nieuwe grief, waartegen [onderneming 1] c.s. zich verzetten. Het gaat de staat verder niets aan of er bij [belanghebbende] niets te halen valt. [onderneming 1] c.s. wensen de waarheid boven water te krijgen en die eventueel gebruiken richting klanten.
Zie immers HR 30 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8490:
“3
.4.1 De hiertegen gerichte middelen strekken goeddeels ten betoge dat de Hoge Raad terugkomt van de hiervóór in 3.3.1 vermelde rechtspraak. Zij zijn in zoverre tevergeefs voorgesteld, omdat er geen grond is van die vaste rechtspraak terug te komen. Anders dan in onderdeel 1 van middel I wordt verondersteld, heeft de in die rechtspraak tot uitdrukking gebrachte regel dat niet een procespartijmaar uitsluitend de getuige bevoegd is het oordeel van een hogere rechter in te roepen ter beoordeling van de vraag of zijn beroep op het verschoningsrecht terecht is afgewezen, niet slechts betrekking op het geval waarin (door de feitenrechter is vastgesteld dat) de betrokken procespartij geen eigen procesbelang erbij heeft dat de getuige zich op zijn verschoningsrecht beroept. De grondslag van het aan een beperkte groep van vertrouwenspersonen, onder wie advocaten, toekomende verschoningsrecht moet worden gezocht in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden. Indien het beroep op het verschoningsrecht van een vertrouwenspersoon door de rechter wordt afgewezen en de vertrouwenspersoon daartegen niet in hoger beroep komt, dan is daarmee gegeven dat voorrang toekomt aan het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, waarmee niet is te verenigen dat een procespartij in een dergelijk geval aan de hogere rechter zou mogen voorleggen dat een eigen (proces)belang van die partij niettemin zwaarder zou moeten wegen. In zoverre is het dan ook juist dat het hof, zoals hiervóór in 3.3.2 weergegeven, heeft overwogen dat het incident betreffende het beroep op het verschoningsrecht niet ertoe strekt de belangen van partijen in de hoofdzaak te dienen”.
Het verschoningsrecht van getuigen in civiele zaken”(Uitgeverij Gianni, uitgebreide editie, 2004) goede diensten bewijzen, waarbij het hof bepaalde passages extra zal uitlichten door deze
vetweer te geven.
Op pagina 167 verwijst Fernhout naar het zogenaamde Notaris Maas arrest ( HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173), waarin de Hoge Raad onder meer overweegt:
De grondslag van dit verschoningsrecht moet worden gezocht in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies
), voor het strafrecht in art. 218 Sv en voor het belastingrecht in de art. 53 Algemene Wet inzake rijksbelastingen en 15 lid 3 aanhef en onder b Wet administratieve rechtspraak belastingzaken”.(vet GHSHE).
”In HR 13 april 1984, NJ 1986, 822, r.o. 3.5, is dan ook, zij het in de context van het lexspecialisverschoningsrecht,expliciet verwoord dat het bestaan van een geheimhoudingsplicht een voorwaarde is voor het bestaan van het verschoningsrecht “(…).
De (…) door de rechter aan te leggen toets houdt in dat een
De conclusie is derhalve dat het moet gaan om een aan de beroepsuitoefening
Zoals in het begin van dit hoofdstuk al is aangegeven houdt de wereld niet op
Bij de wettelijke geheimhoudingsplichten kan van een groep bepalingen al
Ten aanzien van de Wet Justitiële gegevens (voorloper van de wjsg) en de Wet Politieregisters (voorloper van de Wet Politiegegevens) geeft Fernhout welke grenzen aan de orde zijn:
In een aantal gevallen geeft de wet aan dat - naast meestal de op de taakvervulling
De vraag is of dit naar de huidige wetgeving ook voor hun opvolgers, de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens (wjsg) en de Wet politiegegevens (WPG), geldt.
en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg in een gegevensbestand verwerkt;
Het College van procureurs-generaal verwerkt slechts strafvorderlijke gegevens, indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van de taak van het openbaar ministerie of het nakomen van een andere wettelijke verplichting”.
verwerking. De regels m.b.t. tot gegevensverstrekking staan in artikel 39f wjsg, met daarbij horend uitgebreid gereglementeerd verstrekkingsregime. In de aan partijen in deze zaak bekende uitspraak van dit hof van 6 augustus 2020 (zaaknummer 200.265.410/01) is dit uitgebreid geschetst, en uit een en ander blijkt geen onbeperkte getuigplicht zoals door [onderneming 1] c.s. voorgestaan.
oor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht”. “Deze wet”is aldus vervangen door
“dewet(onderstreping GHSHE)”.
3.Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Het betekent niet meer dan dat toen geen beroep is gedaan op het verschoningsrecht. Overigens leest het hof in de door [onderneming 1] c.s. geciteerde passages uit het verhoor door de rechter-commissaris van getuigen [getuige 4] en [de belastingambtenaar] in het kader van de strafzaak geen enkele erkenning of afstand. In de genoemde passages staat: “
Beroep op verschoningsrecht: niet van toepassing”, kortom op een verschoningsrecht is toen geen beroep gedaan. Niet meer en niet minder.
“
Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht)”.
Kortom de bepaling is nagenoeg gelijkluidend aan de bepaling waar Fernhout in 2004 van uitging:
De AG neemt een uitgebreide verwijzing op naar fiscale literatuur over het verschoningsrecht (conclusie onderdelen 4.22. tot 4.32), waaronder in onderdeel 4.29 de opvatting van Feteris in
Formeel belastingrecht(Deventer, Kluwer 2007, p. 282, 289-291):
als zo’n ambtenaar in een procedure als getuige wordt opgeroepen.Art. 67 AWR brengt mee dat deze ambtenaren geen verklaring als getuige in een civiele procedure of in een strafprocedure wegens een niet-fiscaal delict hoeven af te leggen over zaken die onder hun geheimhoudingsplicht vallen. Daartoe kunnen, of wellicht zelf moeten zij een beroep doen op hun wettelijk verschoningsrecht (…). Een getuigenis voor de belastingrechter is toelaatbaar, omdat die verklaring verlangd wordt voor een goede uitvoering van de belastingwet (…).
“Als uitgangspunt diene dat het verschoningsrecht is te omschrijven als het recht van een getuige om te weigeren antwoord te geven op vragen die door een rechter aan hem of haar worden gesteld. Bij arrest van 8 november 1991 heeft de burgerlijke kamer van de Hoge Raad geoordeeld dat de geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67, lid 1 AWR een verschoningsrecht ingevolge artikel 191, lid 2 Rv met zich meebrengt. Dit verschoningsrecht strekt zich uit tot alle gegevens welke onder de geheimhoudingsplicht vallen.
) In de hier bedoelde gevallen hangt de gegrondheid van het beroep op het verschoningsrecht af vande inhoud van de vraag. Dat is het geval bij alle andere grondslagen voor het verschoningsrecht buiten het verschoningsrecht van verwanten. De in
Aan de getuigen en dus ook [de belastingambtenaar] komt een verschoningsrecht toe, hetzij gebaseerd op de AWR, hetzij gebaseerd op de wjsg, hetzij op beide regelingen, en niet op grond van de WPG.
Per vraag kan de getuige zich op genoemd verschoningsrecht beroepen en zal moeten worden beoordeeld in hoeverre zulks terecht is.
Uitgangspunt van een getuigenverhoor is immers dat vragen gewoon dienen te worden beantwoord.
het stellen van bepaalde vragen aan gehoorde of te horen getuigen, slechts(zal)
mogen weigeren indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij zijn beslissing betrokken belangen zulks eist (vgl. HR 18
Voldoende duidelijk is dat zij dit oordeel voor al degenen die zich op een dergelijk verschoningsrecht beriepen hanteerde bij haar respectieve afwijzing op de respectieve verhoordagen.
Voorts heeft zij het beroep op een verschoningsrecht van [de belastingambtenaar] aangaande de vragen e. tot en met h. afgewezen nu ten aanzien van de vragen e tot en met h beantwoording kan geschieden zonder dat informatie wordt geopenbaard die geheim dient te blijven, aldus de kantonrechter (p.7)
alleinformatie, zoals uit bovenstaande blijkt (onderdeel 3.8.6.2), dus ook informatie waarvan wordt betoogd dat deze vals zou zijn of informatie gerelateerd aan een stuk waarvan zou vaststaan dat dit vals zou zijn. De opvatting van de betrokken belastingplichtige ( [onderneming 1] ),waar de IRS-brief op betrekking heeft, doet bij dit oordeel niet ter zake.
Ten aanzien van de vragen betreffende de Trafi-journaals komt [de belastingambtenaar] zowel vanwege artikel 67 AWR als op artikel 52 wjsg een beroep toe op een verschoningsrecht.
Ook hier geldt de hierboven genoemde marginale toets.
De vraag of een stuk tot een fiscaal dossier behoort, dan wel alle daarmee in verband staande vragen, valt (vallen) in dit geval per saldo buiten redelijke twijfel onder hetgeen niet onthuld mag worden, respectievelijk nog niet onthuld mag worden. Een verdere belangenafweging is niet aan de orde. In deze zaak is in ieder geval geen sprake van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat op het weergegeven verschoningsrecht een uitzondering moet worden gemaakt, waarbij het belang van de waarheidsvinding voorrang behoort te krijgen
Het beroep op het verschoningsrecht slaagt derhalve ten aanzien van de onderhavige vraag h alle daarop direct voortbouwende vragen.
3.14.2. Waar in deze zaak (en de verwante zaken) vooral de vraag aan de orde is of en zo ja concreet in welke omvang per getuige en per vraag een verschoningsrecht kan worden ingeroepen, acht het hof uitvoerbaar verklaring van de in deze zaak (en verwante zaken) te nemen beslissing respectievelijk genomen beslissingen (voor zover in stand blijvend) niet opportuun.
Cassatieberoep moet (zo mogelijk en/of gewenst) voor beide partijen openstaan, zonder dat het getuigenverhoor, althans zonder dat alle betrokken partijen of getuigen dat willen, ondertussen wordt voortgezet.