In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die scenario’s voor films schrijft en ondernemer is voor de omzetbelasting. De belanghebbende heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangen over de periode van 1 november 2013 tot en met 30 september 2015, die aanvankelijk was vastgesteld op € 16.516. Na bezwaar is dit bedrag verlaagd naar € 12.608. De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting heeft de Inspecteur de correctie in verband met een fictieve dienst voor het privégebruik van de auto laten vallen. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar opgevoerde voorbelasting. De Rechtbank had terecht geoordeeld dat de belanghebbende niet aan haar bewijslast had voldaan. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 11.560. Tevens is de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende, omdat het hoger beroep gegrond is verklaard.
De beslissing van het Hof is op 24 januari 2020 uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.