ECLI:NL:HR:2022:278

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
20/00765
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van artikel 8:42 Awb in belastingzaken met betrekking tot naheffingsaanslagen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door R. Wouters, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd voor de periode van 1 november 2013 tot en met 30 september 2015. De uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 januari 2020, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, had betrekking op het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen had geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad oordeelde dat in de uitspraak van het Hof een oordeel ontbrak over de toepassing van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat betrekking heeft op de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit gebrek in de uitspraak leidde ertoe dat de klachten van belanghebbende in zoverre slaagden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.

Deze uitspraak benadrukt de rol van de rechter bij de beoordeling van de compleetheid van het dossier in belastingzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van de op de zaak betrekking hebbende stukken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00765
Datum18 februari 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 januari 2020, nr. 19/00187 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 17/5842) betreffende de aan belanghebbende over de periode 1 november 2013 tot en met 30 september 2015 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door R. Wouters, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 15 oktober 2020 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]

2.Beoordeling van de klachten

2.1
In de uitspraak van het Hof ontbreekt een oordeel over de toepassing van artikel 8:42 Awb. De klachten slagen daarom in zoverre (vergelijk het arrest dat de Hoge Raad vandaag tussen dezelfde partijen heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/00766).
2.2
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Voor het overige behoeven de klachten geen behandeling. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 20/00766 met deze zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 265 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 2.277, derhalve € 1.138,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, op de voet van artikel 8:75, lid 2, Awb te voldoen aan de rechtsbijstandverlener.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.