ECLI:NL:HR:2022:278
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van artikel 8:42 Awb in belastingzaken met betrekking tot naheffingsaanslagen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door R. Wouters, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd voor de periode van 1 november 2013 tot en met 30 september 2015. De uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 januari 2020, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, had betrekking op het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen had geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat in de uitspraak van het Hof een oordeel ontbrak over de toepassing van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat betrekking heeft op de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit gebrek in de uitspraak leidde ertoe dat de klachten van belanghebbende in zoverre slaagden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.
Deze uitspraak benadrukt de rol van de rechter bij de beoordeling van de compleetheid van het dossier in belastingzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van de op de zaak betrekking hebbende stukken.