ECLI:NL:GHSHE:2018:3063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
17/00361
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag onroerende-zaakbelastingen gebruiker niet-woning en heffingsgrondslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2017. De zaak betreft een aanslag onroerende-zaakbelastingen voor een melkveebedrijf met een bedrijfswoning, gelegen aan [adres] 27 te [woonplaats]. De Heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 421.000, terwijl de grondslag voor de gebruikersbelasting was vastgesteld op € 251.000. Belanghebbende betwistte de hoogte van de aanslag en stelde dat de heffingsgrondslag te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de woondelenvrijstelling in mindering moest worden gebracht op de WOZ-waarde, wat leidde tot een nieuwe heffingsgrondslag van € 102.000. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Heffingsambtenaar, en stelde de aanslag vast op het juiste bedrag. Tevens werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00361
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 18 april 2017, nummer SHE 16/3029, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Oost-Brabant,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de uitspraak van de Heffingsambtenaar op het bezwaarschrift van belanghebbende inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen (gebruiker niet-woning) voor het jaar 2016, aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de aanslag).

Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgehad op 5 juli 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [B] en de heer [C] (taxateur).
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 19 juli 2018, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep gegrond,
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaarthet tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigtde uitspraak van de Heffingsambtenaar voor zover deze ziet op de aanslag,
  • vermindertde aanslag tot een berekend naar een heffingsgrondslag van € 102.000
    ,
  • gelastdat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 170 vergoedt,
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 498, en
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, in totaal, € 2.004.

Gronden

Ten aanzien van het geschil
1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [adres] 27 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), een melkveebedrijf met bedrijfswoning uit 1935. De onroerende zaak omvat een bedrijfsgebouw, een daaraan verbonden woning, een berging, een kantoor, stallen, mestkelders, een plaat-/gleufsilo, werktuigbergingen, luifels, garages en bestrating/erfverharding.
2. De Heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2015 (hierna: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 421.000. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Heffingsambtenaar de WOZ-waarde gehandhaafd. Tussen partijen is de WOZ-waarde niet (langer) in geschil.
3. De grondslag voor de gebruikersbelasting als bedoeld in artikel 220, letter a, van de Gemeentewet (hierna: de gebruikersbelasting) heeft de Heffingsambtenaar vastgesteld op € 251.000.
4. In opdracht van de Heffingsambtenaar is een taxatierapport van 12 december 2016 van taxateur [C] , register taxateur, opgesteld, waarin de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum wordt getaxeerd op € 534.000. In het taxatierapport wordt deze waarde voor een bedrag van € 318.929 aan woondelen toegerekend en een bedrag van € 215.160 aan niet-woondelen.
5. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.
6. Belanghebbende stelt primair in hoger beroep dat dient te worden uitgegaan van een waarde van de woondelen van € 303.233, zoals door belanghebbende berekend aan de hand van het in de bezwaarfase aangepaste taxatieverslag, of € 318.929, zoals vermeld in het door de Heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport. Hiervan uitgaande en van de WOZ-waarde van € 421.000 dient de aanslag naar mening van belanghebbende te worden vernietigd, omdat in dat geval de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet. Belanghebbende heeft ter zitting bij de Rechtbank de stelling dat op grond van dit artikel sprake is van een woning echter onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig prijsgegeven. Een goede procesorde verzet zich dan ook tegen behandeling van dit standpunt van belanghebbende in hoger beroep.
7. Belanghebbende stelt subsidiair dat de grondslag voor de gebruikersbelasting te hoog is vastgesteld. De Heffingsambtenaar stelt daarentegen dat dient te worden uitgegaan van de getaxeerde WOZ-waarde en de daarbij bepaalde woondelen, dan wel een grondslag berekend aan de hand van de procentuele verdeling tussen de woondelen en niet-woondelen.
8. Artikel 220c van de Gemeentewet bepaalt dat de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen heeft te gelden. Bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting wordt op grond van artikel 220e van de Gemeentewet de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden buiten aanmerking gelaten. Uit het voorgaande volgt dat voor het bepalen van de heffingsgrondslag van de gebruikersbelasting de woondelenvrijstelling in mindering moet worden gebracht op de WOZ-waarde (vgl. Hoge Raad 3 juni 2016, nr. 15/04471, ECLI:NL:HR:2016:1040). De woondelenvrijstelling stelt het Hof op basis van het door de Heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport vast op afgerond € 319.000.
9. Partijen hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat in dat geval de grondslag van de gebruikersbelasting dient te worden vastgesteld op (€ 421.000 -/- € 319.000 =) € 102.000. Het Hof acht deze grondslag juist en in overeenstemming met het bepaalde in de wet en voornoemd arrest van de Hoge Raad. Het gelijk is aan belanghebbende.
Ten aanzien van het griffierecht
10. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 46 respectievelijk € 124, in totaal € 170, te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
11. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de Heffingsambtenaar de grondslag van de gebruikersbelasting en derhalve de aanslag te hoog heeft vastgesteld. Dit levert een aan de Heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid op. Derhalve acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 249 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 498.
Ten aanzien van de proceskosten
12. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een vergoeding in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank op 2 (punten) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.002.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof op 2 (punten) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.002.
Het Hof kent derhalve een proceskostenvergoeding van in totaal € 2.004 toe.
Slot
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, J. Swinkels en M.J.C. Pieterse, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van S.J. Willems-Ruesink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 juli 2018
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.