In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die aan belanghebbende, gevestigd in Luxemburg, was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De informatiebeschikking betrof de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 en was ingesteld omdat belanghebbende niet had voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 47 van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR). De inspecteur had voldoende aanwijzingen dat de fiscale vestigingsplaats van belanghebbende mogelijk in Nederland was gelegen, wat van belang is voor de belastingheffing. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking, maar de inspecteur had deze deels in stand gelaten. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de informatiebeschikking bleef voor een deel in stand. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing. Het hof oordeelde ook dat het beroep op overmacht door belanghebbende niet slaagde, omdat zij niet had aangetoond dat zij de nodige zorg had betracht om de gevraagde informatie te verstrekken. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase werd ook afgewezen, omdat de inspecteur niet verantwoordelijk was voor de onvolledige informatie die door belanghebbende was verstrekt. Het hof stelde belanghebbende in de gelegenheid om alsnog aan het informatieverzoek te voldoen.