AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Verrekening van sociale verzekeringspremies in het kader van dubbele heffing voor Rijnvarenden
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een Rijnvarende, die in loondienst was op een motortankschip, en de Belastingdienst over de heffing van premie volksverzekeringen. De belanghebbende, die in de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 juli 2013 in loondienst was bij een Cypriotische werkgever, had eerder een A1-verklaring ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die bevestigde dat hij in Nederland verzekerings- en premieplichtig was voor de volksverzekeringen. De Belastingdienst had echter een aanslag opgelegd voor de premie volksverzekeringen, ondanks dat er al sociale verzekeringspremies in Cyprus waren ingehouden. De belanghebbende stelde dat er sprake was van dubbele heffing en dat de in Cyprus ingehouden premies verrekend moesten worden met de Nederlandse premie volksverzekeringen. Het hof oordeelde dat de SVB en de Belastingdienst niet adequaat hadden samengewerkt, wat leidde tot de dubbele heffing. Het hof besloot dat de in Cyprus ingehouden premies verrekend moesten worden met de premie volksverzekeringen in Nederland, en dat de inspecteur de kosten van het bezwaar en de proceskosten moest vergoeden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de belanghebbende kreeg gelijk in zijn verzoek om vrijstelling van de heffing van de premie volksverzekeringen voor de betreffende periode.
Voetnoten
2.Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid, van verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004 van 23 december 2010, Stcrt. 2011, 3397.
3.Besluit A1 van 12 juni 2009 betreffende de instelling van een dialoog- en bemiddelingsprocedure met betrekking tot de geldigheid van documenten, het bepalen van de toepasselijke wetgeving en het verlenen van prestaties uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Pb. 2010/C 106/01) van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels.
4.Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
7.Vgl. HvJ 11 juli 2018, Commissie-België, C-356/15, ECLI:EU:C:2018:555, r.o. 95, 96 en 105 en HvJ van 2 april 2020, Vueling, C‑370/17 en C‑37/18, ECLI:EU:C:2020:260, randnummer 74 en 75.
8.Antwoord op vragen van het lid van de Tweede Kamer Lodders van de staatssecretaris van Financiën bij brief van 14 mei 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2659) en antwoord op vragen van de leden van de Tweede Kamer Omtzigt en Van Helvert van de staatssecretaris van Financiën bij brief van 14 mei 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2666).
10.Artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. Zie ook: HvJ 19 juni 2003, Sante Pasquini, C-34/02, ECLI:EU:C:2003:366.
11.HvJ van 2 april 2020, Vueling, C‑370/17 en C‑37/18, ECLI:EU:C:2020:260, randnummer 74.
12.Zie ook antwoorden op vragen 2 en 3 in Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2659.
14.Zie ook: