4.9.Over de toe te kennen (proces)kostenvergoeding heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
“AWB 17/2921[Hof: [adres 3] ]
16. Over de aan eiseres toe te kennen proceskostenvergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Die vergoeding beperkt zich tot de proceskosten in beroep nu de gegrondverklaring in een motiveringsgebrek is gelegen, maar de door verweerder in het bestreden besluit vastgestelde waarde in stand blijft. Met betrekking tot de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding in beroep overweegt de rechtbank dat voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres twee punten met een waarde van € 501,- per punt worden toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting). De wegingsfactor bepaalt de rechtbank op 1, zijnde gemiddeld. Gelet hierop bedraagt het vanwege de in deze zaak verleende rechtsbijstand te vergoeden bedrag in totaal € 1.002,- (2 x € 501,- x 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
AWB 17/2919, AWB 17/2920 en AWB 17/2922 tot en met AWB 17/2924[Hof: [adres 1] te [plaats 1] , [adres 2] te [plaats 2] , [adres 4] te [plaats 4] , [adres 5] te [plaats 5] en [adres 6] te [plaats 6] ]
17. Verweerder heeft bij brief van 8 juni 2018 te kennen gegeven dat hij kan instemmen met de waardes van de onroerende zaken [adres 4] te [plaats 4] , [adres 5] te [plaats 5] en [adres 6] te [plaats 6] zoals die door eiseres in beroep zijn bepleit. De bestreden aanslagen van de onroerende zaken [adres 1] te [plaats 1] en [adres 2] te [plaats 2] heeft verweerder vernietigd omdat beide onroerende zaken op 1 januari 2017 niet meer bij eiseres in gebruik waren. Verweerder heeft aangegeven dat eiseres recht heeft op vergoeding van het griffierecht (5 x € 333,- = € 1.665,-) en een vergoeding van haar proceskosten. In de visie van verweerder bedragen de proceskosten € 1.498,50. Daarbij worden voor het indienen van het bezwaarschrift, het bijwonen van de hoorzitting en het indienen van het beroepschrift drie punten toegekend en worden de zaken als samenhangend aangemerkt (2 x € 248,- + 1 x € 501,- x 1 x 1,5).
18. Eiseres heeft in het vorenstaande aanleiding gezien om haar beroepen in te trekken. Omdat zij zich niet kan verenigen met de voorgestelde proceskostenvergoeding, heeft zij de rechtbank verzocht om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten veroordelen. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 18 juli 2017 (ECLI:NL:RBLIM:2017:6930) heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij voor iedere onroerende zaak afzonderlijk recht heeft op een proceskostenvergoeding. Dit leidt eiseres tot een totale vergoeding van € 4.995,- (5 x 2 x € 249,- + 5 x € 501,- x 1). Ter zitting heeft eiseres aangegeven af te zien van de eerder gevraagde vergoeding voor de kosten van uittreksels. 19. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en zich daarin op het standpunt gesteld dat toekenning van een proceskostenvergoeding per verweerder geen steun vindt in de jurisprudentie (arresten van de Hoge Raad van 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013: BZ6822, en 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:19). In de visie van verweerder dient, anders dan deze rechtbank bij de voornoemde uitspraak van 18 juli 2017 heeft geoordeeld, ook in geval meerdere verweerders deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling, er van uit te worden gegaan dat sprake is van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. In genoemde uitspraak miskent de rechtbank dat de deelname van meerdere verweerders aan een gemeenschappelijke regeling rechtsbijstandverleners ook voordelen biedt. Daarnaast is geen sprake van bijzondere omstandigheden die de rechter de mogelijkheid geven om op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) af te wijken van de forfaitaire regeling. 20. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Op grond van artikel 8:75a van de Awb kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
21. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb worden samenhangende zaken bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand beschouwd als één zaak.
22. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van het Bpb zijn samenhangende zaken: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
23. Uit de arresten van de Hoge Raad van 12 april 2013 en 9 januari 2015 volgt dat voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en het Bpb sprake is van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. Hetzelfde geldt voor het bezwaar tegen in één geschrift opgenomen woz-beschikkingen. Een andersluidende uitleg van deze bepaling en het Bpb zou volgens de Hoge Raad te veel afbreuk doen aan de door de wetgever in dit verband beoogde eenvoud. Wel kan de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor die ziet op het gewicht van zaken.
24. De rechtbank heeft in haar voornoemde uitspraak van 18 juli 2017 bij deze arresten kanttekeningen geplaatst. De rechtbank volstaat voor die kanttekeningen in deze uitspraak met een verwijzing naar die gepubliceerde uitspraak. Kort samengevat komt het er op neer dat de rechtbank van oordeel is dat in een voorkomend geval tot een afwijking van de door de Hoge Raad voorgestane systematiek moet worden gekomen indien daarvoor, gelet op alle omstandigheden, aanleiding bestaat. Een zodanige aanleiding kan zijn dat de hoogte van een toe te kennen proceskostenvergoeding niet afhankelijk moet zijn van een keuze van verweerder of van, zoals in dit geval de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, voor de wijze waarop besluiten op schrift worden gesteld. De rechtbank maakt daarmee een uitzondering op de invulling die de Hoge Raad aan artikel 3 van het Bpb geeft. Aan artikel 2, derde lid, van het Bpb heeft de rechtbank geen toepassing gegeven, zodat al hetgeen verweerder hierover in zijn verweerschrift heeft aangevoerd geen beoordeling behoeft. In de door verweerder opgesomde voordelen van de deelname van meerdere verweerders aan een gemeenschappelijke regeling voor rechtsbijstandverleners ziet de rechtbank, wat hier ook van zij, geen aanleiding om af te wijken van de uitspraak van 18 juli 2017.
25. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de in een voorkomend geval voor vergoeding in aanmerking te brengen proceshandelingen van een gemachtigde in beginsel per gemeente dienen te worden berekend. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de hiervoor vermelde overweging van de Hoge Raad in elk geval slechts ziet op meerdere besluiten van dezelfde gemeente op één aanslagbiljet.
In het onderhavige geval is echter sprake van vijf verschillende heffingsambtenaren, waardoor de aanslagen enkel en alleen vanwege het feit dat het gemeenten betreft die – kort gezegd – de uitvoering van de lokale belastingheffing hebben overgedragen aan een gemeenschappelijke regeling, op één aanslagbiljet staan.
26. Dit betekent vervolgens echter niet dat ook in het geval van meerdere verweerders niet tot samenhang kan worden geconcludeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak echter enkel sprake van samenhang tussen de onroerende zaken [adres 1] te [plaats 1] (AWB 17/2919) en [adres 2] te [plaats 2] (AWB 17/2920), waar in geschil was of die onroerende zaken op 1 januari 2017 in gebruik waren bij eiseres. In de drie resterende zaken, waar verschillende inhoudelijke geschilpunten aan de orde waren, is geen sprake van samenhang.
27. Gelet op het vorenstaande worden voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres in bezwaar voor vier zaken twee punten met een waarde van € 249,- per punt toegekend (voor het indienen van het bezwaarschrift en het verschijnen op een hoorzitting). Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres in beroep wordt voor vier zaken één punt met een waarde van € 501,- per punt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). De zwaarte bepaalt de rechtbank op gemiddeld, factor 1. Voor het verschijnen op zitting wordt eveneens één punt toegekend. Omdat op die zitting voor al deze zaken enkel nog de proceskostenvergoeding aan de orde was en op dat moment door het intrekken van de beroepen de beroepsfase was geëindigd en een nieuwe fase in de behandeling van de beroepen is ontstaan, bepaalt de rechtbank het gewicht voor die proceshandeling op 0,5 (licht) en neemt zij ook enkel voor die proceshandeling samenhang aan. De factor voor samenhang (4 zaken of meer) bedraagt dan 1,5. Gelet hierop bedraagt het vanwege de in deze zaken verleende rechtsbijstand te vergoeden bedrag in totaal € 4.371,75 (2 x 4 x € 249,- x 1 + 1 x 4 x € 501,- x 1 + 1 x € 501,- x 0,5 x 1,5). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
28. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door eiseres in de voornoemde zaaknummers betaalde griffierecht te vergoeden. Eiseres moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.”.