In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende en zijn echtgenote in 2015 als inwoners van Nederland moeten worden aangemerkt voor belastingdoeleinden, en of zij recht hebben op heffingskorting. Belanghebbende en zijn echtgenote wonen een deel van het jaar in Zweden en genieten daar van hun pensioen. Het Hof oordeelt dat de duurzame banden van persoonlijke aard met Nederland voldoende sterk zijn om hen als inwoners van Nederland te beschouwen, ondanks hun verblijf in Zweden. Dit betekent dat zij als binnenlandse belastingplichtigen worden aangemerkt en recht hebben op heffingskorting. Het Hof concludeert dat het Verdrag tussen Nederland en Zweden niet in de weg staat aan de toekenning van deze heffingskorting. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd en de aanslag wordt vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 19.299 met een heffingskorting van € 972. De Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.