ECLI:NL:GHSHE:2019:2558

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.249.704_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in bescheiden na conservatoir bewijsbeslag in het kader van een Belgische procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering ex artikel 843a Rv. De appellanten, bestaande uit verschillende vennootschappen en natuurlijke personen, hebben in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg aangevochten, die AIM Europe had toegestaan om inzage te krijgen in bescheiden die onder conservatoir bewijsbeslag waren gelegd. AIM Europe, een Belgische vennootschap, had deze vordering ingesteld in het kader van een strafklacht met burgerlijke partijstelling tegen de appellanten, die betrokken waren bij een joint venture en beschuldigd werden van fraude. Het hof heeft vastgesteld dat AIM Europe een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage, omdat de bescheiden relevant zijn voor het bewijs van de gestelde fraude. De voorzieningenrechter had de vordering in conventie toegewezen en de vordering in reconventie van de appellanten afgewezen. Het hof heeft de grieven van de appellanten, die onder andere betrekking hadden op de toewijsbaarheid van de vordering en de belangenafweging, verworpen. Het hof concludeert dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de vordering van AIM Europe toewijsbaar is en bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.249.704/01
arrest van 16 juli 2019
in de zaak van

1.[de vennootschap 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de vennootschap 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[de vennootschap 3]gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[appellant 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[appellant 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[appellant 6],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. P.L. Tjiam te Amsterdam,
tegen
[AIM Europe] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] , België,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als AIM Europe,
advocaat: mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 november 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van 9 oktober 2018, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellanten c.s.] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en AIM Europe als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/254479 / KG ZA 18-479)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging eis;
  • de akte overlegging producties van [appellanten c.s.] , met producties 1 tot en met 6;
  • de memorie van antwoord, met producties 40 tot en met 47;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de akte overlegging productie ten behoeve van het pleidooi van [appellanten c.s.] met productie 7 en de bij H12-formulier door AIM Europe toegezonden producties 48 tot en met 60, die zij bij het pleidooi bij akte in het geding hebben gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In rov. 4.1 tot en met 4.6 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
3.1.1.
American Iron & Metal Company (hierna: AIM) is een familiebedrijf dat gespecialiseerd is in de recycling en verwerking van metalen en dat wereldwijd actief is met meer dan 70 verschillende vestigingen en meer dan 2.500 werknemers.
3.1.2.
Vanaf 2015 heeft AIM in een joint venture, genaamd AIM Europe, samengewerkt met de heer [appellant 6] en de heer [aandeelhouder en bestuurder van waste management] met als doel een nieuwe recyclingfabriek te bouwen in België. In het kader van de voorgenomen samenwerking richtten [appellant 6] en [aandeelhouder en bestuurder van waste management] samen de besloten vennootschap naar Belgisch recht Waste Management op. [aandeelhouder en bestuurder van waste management] , via zijn persoonlijke holding TWINS, en [appellant 6] zijn de aandeelhouders en bestuurders van Waste Management. De samenwerking hield in dat AIM de joint venture financierde en dat [aandeelhouder en bestuurder van waste management] en [appellant 6] , via Waste Management, hun kennis, expertise en ervaring inzetten.
3.1.3.
[de vennootschap 1] is een Nederlands bedrijf dat actief is in de metaal recycling sector. De overige appellanten zijn (in)direct bestuurder en/of aandeelhouder van [de vennootschap 1]
3.1.4.
De resultaten van AIM Europe waren, na de opstartfase, niet zoals verwacht. In het boekjaar van 13 juli 2015 tot en met 31 december 2016 had AIM Europe een verlies geleden van € 1.798.832 en in het boekjaar van 2017 een verlies van ruim € 7.000.000. Op enig moment zijn de aandelen van Waste Management in AIM Europe in handen gekomen van AIM en is AIM enig aandeelhouder van AIM Europe geworden. Op 26 april 2018 vond de algemene vergadering van AIM Europe plaats en heeft AIM als enig aandeelhouder beslist om met onmiddellijke ingang TWINS en [appellant 6] als bestuurders van AIM Europe te ontslaan en te vervangen.
3.1.5.
In de periode september 2016 tot en met oktober 2017 heeft AIM Europe meerdere keren ‘non-ferromix 3’ verkocht aan [de vennootschap 1] AIM Europe heeft verschillende schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd waarin getuigen verklaren dat ‘non-ferromix 3’ in werkelijkheid koper is. AIM Europe heeft ook een schriftelijke verklaring van [getuige 1] overgelegd waarin deze verklaart sinds medio 2016 ‘non-ferromix 3’ te hebben ingekocht bij AIM Europe en dat dit een ijzerstoffractie is waarvan de prijs niet hoger lag dan € 100 tot € 150 per ton.
3.1.6.
Op 5 juni 2018 heeft AIM Europe in België bij de onderzoeksrechter een (straf)klacht neergelegd en zich gesteld als burgerlijke partij tegen [aandeelhouder en bestuurder van waste management] , TWINS BVBA, de heer [appellant 6] , onbekenden en [de vennootschap 1]
3.1.7.
AIM Europe heeft op 7 augustus 2018 ten laste van [appellanten c.s.] conservatoir bewijsbeslag gelegd na verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg op 10 juli 2018. Het bewijsbeslag is gelegd door gerechtsdeurwaarders van deurwaarderskantoor [deurwaarderskantoor] , bijgestaan door IT-specialisten van DigiJuris, op verschillende locaties. De inbeslaggenomen gegevens(dragers) zijn bewaard bij DigiJuris.
3.1.8.
Vervolgens hebben die deurwaarders en die IT-specialisten binnen de beslagen bescheiden een selectie gemaakt van dat deel van de beslagen bescheiden die naar hun mening onder de reikwijdte van het beslagverlof vallen (de voorlopige selectie). Daarna hebben zij de advocaten van [appellanten c.s.] inzage gegeven in de voorlopige selectie en hen gevraagd eventuele bezwaren daartegen kenbaar te maken. Ten slotte hebben de deurwaarders en IT-specialisten de definitieve selectie gemaakt
.
3.2.1.
In eerste aanleg vorderde AIM Europe, in conventie, om [appellanten c.s.] hoofdelijk te veroordelen:
I. om vanaf de dag van betekening van het vonnis, te dulden dat DigiJuris afschrift en inzage verschaft van de uitgeselecteerde bescheiden die zijn aangetroffen door het beslag;
II. tot betaling van een dwangsom van € 50.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat de desbetreffende (rechts)persoon niet aan het onder I. gevorderde voldoet;
III. om aan AIM Europe te voldoen de kosten van dit geding, inclusief beslagkosten, vermeerderd met wettelijke rente in geval van niet voldoen van de gedingkosten en nakosten.
3.2.2.
In reconventie vorderden [appellanten c.s.] :
- AIM Europe te veroordelen tot het onmiddellijk opheffen van het conservatoir bewijsbeslag onder [appellanten c.s.] op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag dat AIM Europe in strijd handelt met dit gebod;
- AIM Europe te gebieden binnen 24 uur alle documenten toebehorend aan [appellanten c.s.] die onder het bewijsbeslag vallen, te retourneren aan [appellanten c.s.] dan wel, wanneer retourneren niet mogelijk is omdat het gekopieerde digitale bestanden betreffen, permanent te laten verwijderen door de gerechtsdeurwaarder, althans door de IT bewaarder DigiJuris, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag dat AIM Europe in strijd handelt met dit gebod;
- AIM te veroordelen tot betaling van € 1.000,- aan [appellant 6] als voorschot op de betaling van de schadevergoeding;
- AIM Europe te veroordelen in de kosten van het geding.
3.3.
Op hetgeen partijen ten grondslag hebben gelegd aan hun respectievelijke vorderingen en de daartegen over en weer gevoerde verweren, zal het hof hierna, voor zover in hoger beroep van belang, ingaan.
3.4.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vordering in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen. De gevorderde dwangsom is evenwel beperkt. Ook heeft de voorzieningenrechter door AIM Europe gevorderde beslagkosten afgewezen. Als de ongelijk gestelde partij is [appellanten c.s.] in de kosten zowel in conventie als in reconventie veroordeeld. Het vonnis in conventie werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.1.
[appellanten c.s.] heeft in hoger beroep tien grieven aangevoerd. [appellanten c.s.] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van AIM Europe en het alsnog toewijzen van haar vorderingen in reconventie na eiswijziging (zie hierna rov. 3.5.2).
3.5.2.
De in hoger beroep gewijzigde vorderingen van [appellanten c.s.] houden het volgende in:
1. AIM Europe te veroordelen om binnen 24 uur het bewijsbeslag op te heffen op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag dat AIM Europe in strijd handelt met dit gebod;
2. AIM Europe te veroordelen om binnen 24 uur alle documenten toebehorend aan [appellanten c.s.] die onder het bewijsbeslag vallen en die zich bevinden onder AIM Europe, de gerechtsdeurwaarder of enige andere (rechts)persoon geïnstrueerd en/of gecontroleerd door AIM Europe, te (doen) retourneren aan [appellanten c.s.] dan wel, wanneer retourneren niet mogelijk is omdat het gekopieerde digitale bestanden betreffen, permanent te laten verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag dat AIM Europe in strijd handelt met dit gebod;
3. AIM Europe te verbieden (i) de beslagen bescheiden en/of de inhoud daarvan op enige wijze in te zien, te gebruiken en/of te delen met derden anders dan noodzakelijk om te voldoen aan de veroordelingen genoemd onder 1 en 2 hierboven, en (ii) zich op de beslagen bescheiden te beroepen in de Belgische strafzaak of enig andere procedure, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag dat AIM Europe in strijd handelt met dit verbod.
3.5.3.
AIM Europe heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging. Zij betoogt dat de vordering onder 3 een geheel nieuwe eis in reconventie is, wat op grond van artikel 353 lid 1 Rv niet is toegestaan. Het hof volgt AIM Europe niet in dit betoog. Artikel 353 lid 1 Rv bepaalt dat in hoger beroep geen reconventionele vordering kan worden ingesteld. [appellanten c.s.] hebben in eerste aanleg reeds een vordering in reconventie ingesteld. Zij zijn op grond van artikel 130 Rv bevoegd deze vordering te wijzigen of te vermeerderen, zoals zij hebben gedaan. AIM Europe stelt dat voor zover de vordering onder 3 wordt aangemerkt als een gewijzigde eis in reconventie, geldt dat deze eiswijziging – wegens strijd met de goede procesorde – ontoelaatbaar is, maar zij heeft deze stelling niet toegelicht. Het hof ziet geen aanleiding de vorderingen van [appellanten c.s.] in hoger beroep voor zover die zijn gewijzigd buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Bij de beoordeling zal dan ook worden uitgegaan van de gewijzigde eis.
3.5.4.
De voorzieningenrechter is terecht en onbestreden uitgegaan van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en van toepasselijkheid van Nederlands recht.
3.6.
De grieven 1 tot en met 5 betreffen alle de vordering ex artikel 843a Rv van AIM Europe, de vordering in conventie. Deze grieven strekken ten betoge dat de voorzieningenrechter deze vordering ten onrechte heeft toegewezen en in het verlengde daarvan de voorzieningenrechter [appellanten c.s.] ten onrechte in de proceskosten in conventie heeft veroordeeld.
3.7.
Het hof zal eerst de eerste grief van [appellanten c.s.] bespreken voor zover die zich richt tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat AIM Europe een rechtmatig belang heeft bij inzage in en afschrift van de beslagen bescheiden.
AIM Europe stelt dat [de vennootschap 1] , [aandeelhouder en bestuurder van waste management] , [appellant 6] en TWINS fraude hebben gepleegd doordat in plaats van ‘non-ferromix 3’ in werkelijkheid hoogwaardige koper werd geleverd aan [de vennootschap 1] Zij heeft de fraude vrij specifiek uiteengezet. Voorts heeft zij die met producties onderbouwd. Zij heeft drie schriftelijke getuigenverklaringen van werknemers van AIM Europe overgelegd (producties 33, 34 en 35 bij de inleidende dagvaarding). Deze verklaringen, in elk geval de verklaring van [getuige 2] , ondersteunen haar stelling dat er sprake is van fraude. Het hof heeft de wijze waarop deze verklaringen tot stand zijn gekomen tijdens het pleidooi onderzocht (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AL8422). Dit onder meer door vragen aan de Belgische advocaat van AIM Europe, mr. B. de Bock, die aanwezig is geweest bij het afleggen van de verklaringen. Naar het voorlopig oordeel van het hof is er geen althans onvoldoende reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. [appellanten c.s.] hebben ook erkend dat de betrokken werknemers deze verklaringen hebben ondertekend.
AIM Europe wil schadevergoeding eisen van [de vennootschap 1] , [aandeelhouder en bestuurder van waste management] , [appellant 6] en TWINS wegens de fraude. In het bijzonder wil zij kunnen aantonen er in plaats van ‘non-ferromix 3’ in werkelijkheid hoogwaardige koper werd geleverd aan [de vennootschap 1] Ook is van belang dat als de documentatie van de leveringen aan [de vennootschap 1] door [aandeelhouder en bestuurder van waste management] en [appellant 6] is vervalst, zoals AIM Europe heeft aangevoerd, AIM Europe niet aan de hand van haar eigen administratie kan aantonen dat in plaats van ‘non-ferromix 3’ in werkelijkheid hoogwaardige koper werd geleverd aan [de vennootschap 1]
Op grond van het voorgaande deelt het hof het oordeel van de voorzieningenrechter dat AIM Europe een rechtmatig belang heeft bij inzage in en afschrift van de beslagen bescheiden. AIM Europe heeft naar het oordeel van het hof zodanige feiten en omstandigheden gesteld en met reeds voorhanden bewijsmateriaal onderbouwd, dat de gestelde onrechtmatigheid voldoende aannemelijk is voor toewijzing van de onderhavige vordering ex artikel 843a Rv (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3304; ECLI:NL:HR:2016:2834 en ECLI:NL:HR:2018:1775). In zoverre faalt de eerste grief.
3.8.
Het tweede onderdeel van de eerste grief van [appellanten c.s.] heeft betrekking op de vraag of de vordering van AIM Europe ziet op ‘bepaalde bescheiden’ als bedoeld in artikel 843a Rv. Deze vraag beantwoord het hof bevestigend. Ter toelichting dient het volgende.
De gevorderde bescheiden zijn zowel temporeel als materieel begrensd. Temporeel, omdat zij de periode van 1 september 2016 tot en met 31 december 2017 betreffen. Deze periode is gerelateerd aan de periode waarin volgens AIM Europe de fraude heeft plaatsgevonden. Dit is de periode dat AIM Europe meerdere keren ‘non-ferromix 3’ verkocht aan [de vennootschap 1]
De materiële begrenzing is erin gelegen dat de vordering ten eerste ziet op correspondentie tussen [appellanten c.s.] onderling en [appellanten c.s.] en [aandeelhouder en bestuurder van waste management] , TWINS, Waste Management en AIM Europe over de koop van ‘non-ferromix 3’ en/of koper van AIM Europe. Dat AIM Europe haar vordering verder breed heeft geformuleerd – zij vordert ook inzage in en afschrift van documentatie met betrekking tot andere soorten metalen dan ‘non-ferromix 3’, waaronder facturen – vindt zijn rechtvaardiging in het onderliggende geschil. Nu het daarbij gaat om fraude, waarbij AIM Europe er niet van kan uitgaan dat deze alleen zou blijken uit documentatie over ‘non-ferromix 3’ en/of koper, hoeft AIM Europe haar vordering niet tot deze documentatie te beperken. Overigens omvatten de beslagen bescheiden meer stukken dan de selectie van documenten waarvan AIM Europe inzage vordert (zie over het verloop van de selectie hiervoor rov. 3.1.8 en hierna rov. 3.25). De gevorderde bescheiden zijn relevant voor het geschil omdat AIM Europe daarmee bewijs van de fraude kan verkrijgen en haar eis tot schadevergoeding kan onderbouwen. Het hof acht deze bescheiden verder ook voldoende nauwkeurig omschreven in randnummer 1.8 van de inleidende dagvaarding.
Het tweede onderdeel van de eerste grief faalt dus eveneens.
3.9.
Het hof ziet aanleiding thans grief 3 te behandelen. Deze grief houdt in dat voor een artikel 843a Rv-vordering vereist is dat een rechtsbetrekking bestaat en dat er geen sprake is van een rechtsbetrekking tussen AIM Europe enerzijds en [appellanten c.s.] anderzijds.
Het hof overweegt dat AIM Europe zich beroept op een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad en dat de rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad onder artikel 843a Rv valt. Voor toewijzing van een artikel 843a Rv-vordering is niet noodzakelijk dat de rechtsbetrekking tussen partijen vast staat. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 3.7, is in dit geval voldaan aan de maatstaf voor het aannemen van een rechtsbetrekking. Grief 3 faalt dan ook.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in dit geval voldaan is aan de drie cumulatieve voorwaarden voor toewijsbaarheid van een vordering ex artikel 843a Rv (rechtmatig belang, bepaalde bescheiden en rechtsbetrekking). Bij grief 2 klagen [appellanten c.s.] erover dat de voorzieningenrechter de in deze te maken belangenafweging niet in het voordeel van AIM Europe had mogen laten uitpakken. Deze grief faalt gelet op het navolgende.
3.11.
[appellanten c.s.] stellen in dit verband dat er gewichtige redenen bestaan om te voorkomen dat de beslagen bescheiden in handen van AIM Europe komen (althans, blijven). Die bescheiden vormen een groot deel van de bedrijfsadministratie en betreffen vertrouwelijke bedrijfsgegevens, hetgeen des te meer bezwaarlijk is nu AIM Europe een concurrent van [de vennootschap 1] is, aldus [appellanten c.s.] Naar het oordeel van het hof levert dit niet een gewichtig belang op dat aan de onderhavige vordering ex artikel 843a Rv in de weg staat. Daarbij is mede van belang dat [appellanten c.s.] niet althans onvoldoende specifiek hebben aangegeven welke documenten uit de bescheiden zodanig vertrouwelijk of concurrentiegevoelig zijn dat AIM Europe deze niet zou mogen verkrijgen. Ook kan niet zonder meer worden aangenomen dat de bescheiden nu nog concurrentiegevoelig zijn, aangezien het historische informatie over de periode 1 september 2016 tot en met 31 december 2017 betreft.
Voorts hebben [appellanten c.s.] aangevoerd dat de belangenafweging niet in het voordeel van AIM Europe had mogen laten uitpakken, omdat als er al bewijs zou bestaan van de beweerde fraude, dat bewijs ook verkregen kan worden door het Belgische OM en dat überhaupt niet aan AIM Europe is om in de Belgische strafzaak bewijs te leveren van de beweerde fraude. Het hof gaat hieraan voorbij. Tijdens het pleidooi hebben de Belgische advocaten van partijen (mr. S.D. de Baere aan de zijde van [appellanten c.s.] en eerdergenoemde mr. De Bock aan de zijde van AIM Europe) het hof in aanvulling op hetgeen daarover in de processtukken reeds is vermeld voorgelicht over de procedure van de strafklacht met burgerlijke partijstelling. Gelet daarop concludeert het hof dat het AIM Europe vrij staat binnen het kader van de wet, waaronder de Nederlandse wet, om bewijs te verzamelen ter onderbouwing van haar civielrechtelijke vordering. Dit is wat AIM Europe in dit geval ook doet. Artikel 843a Rv biedt immers een wettelijke grondslag voor de vordering tot inzage in en afschrift van de beslagen bescheiden. Vervolgens is het aan de Belgische rechter om te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre de aldus verkregen bescheiden toegelaten kunnen worden als bewijs in de Belgische strafprocedure (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BZ3640 en
ECLI:NL:HR:2015:1129). Van ontoelaatbare doorkruising met het bewijsbeslag en de vordering ex artikel 843a Rv van de Belgische strafprocedure is, anders dan [appellanten c.s.] menen, daarom geen sprake.
Bij deze stand van zaken dient het zwaarwegende belang dat AIM Europe de fraude in rechte kan aantonen naar het oordeel van het hof te prevaleren boven het belang van [appellanten c.s.]
3.12.
Met grief 4 betwisten [appellanten c.s.] dat AIM Europe een spoedeisend belang heeft bij de toewijzing van de onderhavige vordering in dit kort geding. In reactie op deze grief heeft AIM Europe er naar het oordeel van het hof terecht op gewezen dat zij een spoedeisend belang heeft bij de vordering omdat deze ertoe strekt om zo snel mogelijk bewijs te vergaren voor de Belgische procedure en haar rechtspositie te bepalen. Dat op AIM Europe geen verplichting rust op bewijs te vergaren, en het primaat van bewijsvergaring bij het Belgische OM ligt, zoals [appellanten c.s.] naar voren hebben gebracht, doet daaraan niet af. Zoals mr. De Baere ook heeft erkend, kán AIM Europe dit namelijk wel doen, en vervolgens kan zij dit bewijs ook inbrengen in de Belgische procedure. Om deze redenen faalt grief 4.
3.13.
Gelet op al het voorgaande heeft de voorzieningenrechter de vordering ex artikel 843a Rv van AIM Europe terecht toegewezen. De voorzieningenrechter heeft [appellanten c.s.] derhalve ook terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie veroordeeld. Dit betekent dat ook de vijfde grief faalt.
3.14.
De grieven 6 tot en met 10 strekken ertoe dat de gewijzigde reconventionele vorderingen (alsnog) moeten worden toegewezen.
3.15.
Bij grief 6 verwijzen [appellanten c.s.] slechts naar de (toelichting bij) haar grieven tegen de afwijzing van de vordering in conventie. Het hof heeft reeds geoordeeld dat die grieven falen. Grief 6 heeft dus geen zelfstandige betekenis.
3.16.
Volgens de grieven 7 en 8 is in het kader van het bewijsbeslag niet voldaan respectievelijk het vereiste van subsidiariteit en het vereiste van proportionaliteit.
3.17.
[appellanten c.s.] hebben als volgt hun standpunt toegelicht dat niet voldaan is aan het vereiste van subsidiariteit. AIM Europe heeft de keuze gemaakt om haar onderliggende vordering onderwerp te maken van de Belgische strafzaak. In het verlengde daarvan mag AIM Europe, ten eerste, de Belgische strafzaak, waarin de elementaire rechten van “inverdenkinggestelden” worden gewaarborgd, niet doorkruisen met het bewijsbeslag. Daarbij hebben [appellanten c.s.] gewezen op de waarborgen voor een eerlijk proces, met name de rechten van verdachten, die zijn opgenomen in het Belgische strafprocesrecht en die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. Ten tweede mag AIM Europe niet op de stoel van het Belgische OM gaan zitten en zijn taken uitvoeren, aldus [appellanten c.s.]
3.18.
Ten aanzien het eerste punt heeft het hof hiervoor in rov. 3.11 reeds geoordeeld dat van ontoelaatbare doorkruising met het bewijsbeslag en de vordering ex artikel 843a Rv van de Belgische strafprocedure geen sprake is. Het bewijsbeslag en de toewijzing van de vordering ex artikel 843a Rv laten de elementaire rechten van de inverdenkinggestelden in de Belgische strafzaak onverlet. Niet valt in te zien dat de inverdenkinggestelden hierdoor geen eerlijk proces zullen hebben. Of het bewijs dat AIM Europe heeft verkregen middels inzage in en afschrift van de beslagen bescheiden heeft te gelden als onrechtmatig verkregen bewijs in de Belgische strafzaak is aan de Belgische rechter. Het hof merkt nog op dat een situatie van samenloop met strafrechtelijk onderzoek als bedoeld in ECLI:NL:HR:2018:1433 zich hier daarom niet voor doet.
Het tweede punt is hiervoor ook al aan de orde geweest (in rov. 3.11 en 3.12). AIM Europe kan de bewijsgaring aan het Belgische OM overlaten, maar hoeft dit niet. Het hof ziet vooralsnog geen aanknopingspunten voor het oordeel dat AIM Europe het bewijsbeslag en de vordering ex artikel 843a Rv achterwege had dienen te laten. De stelling van [appellanten c.s.] dat bewijsgaring door het Belgische OM sneller zou zijn geweest, welke stelling AIM Europe overigens heeft betwist, acht het hof onvoldoende concreet onderbouwd.
3.19.
[appellanten c.s.] hebben zich op het standpunt gesteld dat niet voldaan is aan het vereiste van proportionaliteit onder meer doordat het nemo tenetur beginsel eraan in de weg staat dat [appellanten c.s.] gedwongen worden om mee te werken aan hun eigen veroordeling. Zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, deelt het hof dit standpunt niet. Of het nemo tenetur beginsel erin de weg staat dat de beslagen bescheiden in Belgische strafzaak als bewijs worden gebruikt, dient door de Belgische rechter te worden vastgesteld.
3.20.
Verder hebben [appellanten c.s.] gewezen op de ingrijpendheid van het bewijsbeslag, nu het onder meer is gelegd op in woonhuizen aanwezige bescheiden. Dat acht het hof in dit geval evenwel van onvoldoende betekenis. Voor het overige hebben [appellanten c.s.] ter toelichting van hun standpunt gesteld dat niet voldaan is aan het vereiste van proportionaliteit slechts verwezen naar argumenten die reeds bij de bespreking van de eerdere grieven aan de orde zijn geweest.
3.21.
Het overwogene in rov. 3.17 tot en met 3.20 brengt mee dat de grieven 7 en 8 falen.
3.22.
De negende grief heeft betrekking op het door [appellanten c.s.] gedane beroep op schending van artikel 21 Rv. De schending zou de voorstelling van zaken betreffen die AIM Europe in haar beslagrekest heeft gegeven met betrekking tot de Belgische procedure. Dit beroep is ongegrond. Naar het oordeel van het hof is de door AIM Europe gegeven voorstelling van zaken in haar beslagrekest over de noodzaak van het bewijsbeslag niet als misleidend aan te merken. Ook in het kader van de strafklacht met burgerlijke partijstelling heeft AIM Europe de mogelijkheid bewijs te vergaren. Het hof verwijst verder naar hetgeen hiervoor is overwogen over de verhouding tussen de Belgische procedure enerzijds en het bewijsbeslag en de vordering ex artikel 843a Rv anderzijds. Ten overvloede overweegt het hof dat ook indien AIM Europe onvoldoende de taak van het Belgische OM bij de bewijsgaring heeft doen uitkomen in haar beslagrekest, dit van onvoldoende gewicht is om het bewijsbeslag op te heffen. Deze grief kan in elk geval niet slagen.
3.23.
Al het voorgaande brengt mee dat de tiende grief, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling ten laste van [appellanten c.s.] in reconventie, ook faalt.
3.24.
De uitkomst van de beoordeling van de grieven impliceert dat ook de in hoger beroep gewijzigde vorderingen in reconventie onder 1 en 2, niet toewijsbaar zijn. Wat de betreft de vordering onder 3 geldt in aanvulling op het reeds overwogene het volgende.
3.25.
De vordering onder 3 (i) strekt ertoe AIM Europe te verbieden de beslagen bescheiden en/of de inhoud daarvan op enige wijze in te zien, te gebruiken en/of te delen met derden anders dan noodzakelijk om te voldoen aan de veroordelingen genoemd onder 1 en 2. Mede op grond van het tijdens het pleidooi verhandelde is het hof van oordeel dat er geen goede grond bestaat dit verbod toe te wijzen. Tussen partijen is niet in geschil dat het proces van selectie van de bescheiden op zichzelf correct is verlopen en dat de beslagen bescheiden binnen de reikwijdte van het bewijsbeslag vallen. AIM Europe beschikt alleen over ‘in scope’ documenten, en is ook niet bekend (geweest) met ‘out scope’ documenten. Er is geen enkele aanwijzing dat AIM Europe ‘in scope’ documenten wil delen met derden (behoudens voor zover zij in rechte schadevergoeding vordert).
3.26.
Met de vordering onder 3 (ii) beogen [appellanten c.s.] een verbod voor AIM Europe om zich op de beslagen bescheiden te beroepen in andere procedures (de Belgische strafzaak of enig andere procedure). Dit verbod is evenmin toewijsbaar. Reeds is geoordeeld dat voldaan is aan de voorwaarden voor toewijzing van de onderhavige vordering ex artikel 843a Rv. Van artikel 843a Rv kan worden gebruik gemaakt ten behoeve van nog aanhangig te maken procedures alsmede ten behoeve van reeds aanhangige procedures, ook in het buitenland (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BV8510). Het hof ziet geen aanleiding om het recht van AIM Europe om gebruik te maken van artikel 843a Rv op voorhand te beperken. Of zij zich (met succes) op de beslagen bescheiden kan beroepen in andere procedures, kan in die procedures worden beoordeeld.
3.27.
De slotsom is dat het door [appellanten c.s.] in hoger beroep meer of anders gevorderde moet worden afgewezen en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
3.28.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellanten c.s.] in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld, met dien verstande dat de wettelijke rente over proceskosten zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest; een termijn korter dan veertien dagen, zoals door [appellanten c.s.] gevorderd, wordt niet redelijk geacht in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst het door [appellanten c.s.] in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [appellanten c.s.] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van AIM Europe op € 726,- aan griffierecht en op € 3.222,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, M.E. Smorenburg en G. van der Wal en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juli 2019.
griffier rolraadsheer