ECLI:NL:HR:2012:BV8510
Hoge Raad
- Cassatie
- E.J. Numann
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- F.B. Bakels
- A.H.T. Heisterkamp
- C.E. Drion
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Vordering tot inzage van bescheiden op grond van artikel 843a Rv in het kader van een niet in Nederland aanhangige procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Abu Dhabi Islamic Bank (ADIB) en ABN AMRO Bank N.V., als rechtsopvolgster van Fortis Bank (Nederland) N.V. De zaak betreft een vordering van ADIB tot inzage in bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). ADIB had een Letter of Credit (L/C) aan Fortis gestuurd, maar Fortis had op een gegeven moment verzocht om terugbetaling van een kredietbedrag van ongeveer USD 40 miljoen, wat ADIB niet had voldaan. Fortis legde daarop conservatoir derdenbeslag op de tegoeden van ADIB.
ADIB vorderde in kort geding de opheffing van de beslagen en een bevel aan Fortis om kopieën van alle bescheiden betreffende de L/C over te leggen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van ADIB af, en ook het gerechtshof te Amsterdam volgde deze lijn door te oordelen dat er geen procedure in Nederland aanhangig was en dat het niet waarschijnlijk was dat er een zou komen. Het hof concludeerde dat artikel 843a Rv niet zelfstandig kon worden toegepast zonder een aanhangige procedure in Nederland.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en oordeelde dat artikel 843a Rv ook kan worden ingeroepen in een afzonderlijk geding, zelfs als de hoofdprocedure niet in Nederland aanhangig is. De Hoge Raad benadrukte dat de voorwaarden voor toewijsbaarheid van de vordering niet vereisen dat er een procedure in Nederland aanhangig is. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Fortis werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ADIB waren begroot op € 879,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.