Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
[de universiteit]in [plaats 2] in de Verenigde Staten (hierna: de universiteit). Hiervoor heeft belanghebbende een werkvergunning [nummer] van de Verenigde Staten ontvangen. Belanghebbende verbleef gedurende zijn verblijf in de Verenigde Staten in een gehuurd appartement in [plaats 2] . Belanghebbende heeft meubels aangeschaft voor de woning in [plaats 2] . Belanghebbende was gedurende zijn verblijf in de Verenigde Staten verzekerd voor zijn ziektekosten en had een bankrekening in de Verenigde Staten.
W-2 Wage and Tax Statementbedroeg de beloning voor de werkzaamheden voor de universiteit $ 144.000 (hierna: de VS-looninkomsten) per jaar. Over de VS-looninkomsten hebben
social security-en
medicare-inhoudingen plaatsgevonden; er is geen
federal taxingehouden. Belanghebbende heeft in de Verenigde Staten geen inkomstenbelasting betaald.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
- de premieplicht voor de volksverzekeringen;
- de beschikkingen heffingsrente en belastingrente; en
- de verrekening van de immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 1.250.
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep ongegrond;
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank; en
- veroordeeltde Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding van € 369 vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de uitspraak van de Rechtbank op 8 januari 2018, tot aan de dag van algehele voldoening.