In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.C.J. van Pol, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, dat op 13 september 2017 was gewezen. De appellant stelde dat de dagvaarding in hoger beroep tijdig was betekend, maar het hof oordeelde dat dit niet het geval was. De appellant had de dagvaarding op 12 oktober 2017 ingediend, terwijl de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter eindigde op 11 oktober 2017. Het hof concludeerde dat de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat de dagvaarding te laat was betekend. Het hof benadrukte dat wettelijke termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen van openbare orde zijn en strikt moeten worden nageleefd. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die door het hof werden begroot op € 313,-- aan griffierecht en € 447,-- aan salaris advocaat.