In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, die in cassatie ging tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel, had zijn beroep te laat ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank van 17 december 2014, waartegen het cassatieberoep was ingesteld. De termijn voor het instellen van cassatie bedraagt drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. In dit geval begon de termijn op 17 december 2014 en eindigde op 17 maart 2015. Aangezien het beroep in cassatie pas op 29 januari 2016 bij de Centrale Raad van Beroep was ingekomen, was het te laat.
De Hoge Raad benadrukt het belang van duidelijkheid over de termijnen voor het aanwenden van rechtsmiddelen en dat deze termijnen strikt moeten worden nageleefd. Uitzonderingen op deze regel zijn alleen mogelijk onder bijzondere omstandigheden, zoals bij apparaatsfouten. De argumenten van de verzoeker voor een verschoonbare termijnoverschrijding werden door de Hoge Raad niet als zodanig erkend. Daarom verklaarde de Hoge Raad de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.
De beslissing werd genomen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, T.H. Tanja-van den Broek, en de uitspraak werd openbaar gemaakt door raadsheer G. de Groot.