ECLI:NL:GHSHE:2018:4541

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
17/00599
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag precariobelasting horecaonderneming in Valkenburg aan de Geul

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een horecaonderneming tegen een aanslag in de precariobelasting voor het jaar 2015, opgelegd door de gemeente Valkenburg aan de Geul. De belanghebbende, een vennootschap onder firma, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 5.076, die is berekend op basis van het hoogste tarief (tariefgroep A) voor het exploiteren van een terras. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 1 november 2018 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de indeling van de straat waarin de horecaonderneming is gevestigd in tariefgroep A niet onredelijk of willekeurig is, mede gezien de ruime bevoegdheid van de gemeenteraad. De heffingsmaatstaf, die is gebaseerd op de oppervlakte van het terras en de periode van exploitatie, is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen, omdat de belanghebbende geen in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen aan eerdere schikkingen voor de jaren 2012, 2013 en 2014. Het Hof verklaart het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond en het incidentele hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond, waardoor de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00599
Uitspraak op het hoger beroep van
VOF [belanghebbende] , h.o.d.n. [bedrijf] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidenteel hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 14 juli 2017, nummer ROE 16/492, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te noemen aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 1 december 2015 ter zake van het jaar 2015 een aanslag in de precariobelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de aanslag) opgelegd ter hoogte van € 5.076.
1.2.
Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar deze gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 18 januari 2016.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand blijven, de Heffingsambtenaar gelast aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrag van € 334 te vergoeden en de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het geding bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 990.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 augustus 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, [A] , één van de vennoten van belanghebbende, en de gemachtigde van belanghebbende [B] , verbonden aan [C] gevestigd te [D] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [E] en [F] .
1.7.
De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende drijft een horecagelegenheid aan de [adres 1] 1B te [vestigingsplaats] . Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een vergunning verleend om gedurende negen maanden een terras te exploiteren. Belanghebbende heeft gedurende deze maanden een terras met een oppervlakte van 60 m² geëxploiteerd.
2.2.
Ter zake van voornoemd terras is aan belanghebbende de onderhavige aanslag in de precariobelasting opgelegd naar een bedrag van € 5.076. De Heffingsambtenaar is bij het opleggen van de aanslag uitgegaan van een tarief van € 9,40, behorend bij tariefgroep A. De heffingsmaatstaf wordt gevormd door het aantal maanden waarvoor aan belanghebbende vergunning is verleend om een terras te exploiteren (negen) te vermenigvuldigen met de oppervlakte van het terras (60 m²). Vermenigvuldigd met het tarief leidt dat in dit geval tot een aanslag van 9 x 60 x € 9,40 = € 5.076.
2.3.
De [adres 1] is in de Tarieventabel (hierna: de tarieventabel) behorende bij de Verordening op de heffing en invordering van de precariobelasting 2015 van de gemeente Valkenburg aan de Geul (hierna: de Verordening), opgenomen in Hoofdstuk 7 “Terrassen”, onderdeel a (hierna: tariefgroep A). Die indeling in tariefgroep A gold reeds sinds 2011 (zie 2.10). Gelet op de indeling in tariefgroep A bedraagt het tarief voor voorwerpen onder, op of boven een terras in de [adres 1] € 9,40 per m² per maand. De tarieven opgenomen in Hoofdstuk 7 “Terrassen”, onderdeel b (hierna: tariefgroep B), onderdeel c (hierna: tariefgroep C) respectievelijk onderdeel d (hierna: tariefgroep D) bedragen € 7,55, € 4,85 respectievelijk € 1,65 per m² per maand.
2.4.
Belanghebbende heeft een procedure met betrekking tot de voor het jaar 2012 aan haar opgelegde aanslag in de precariobelasting aanhangig gemaakt bij de Rechtbank, doch dit beroep ingetrokken nadat zij met betrekking de jaren 2012, 2013 en 2014 een schikking heeft getroffen met de Heffingsambtenaar.
2.5.
Belanghebbende verwijst met betrekking tot voornoemde afspraak naar een e-mailbericht van 24 september 2014 afkomstig van de, namens de Heffingsambtenaar optredende, adviseur [F] (hierna: de adviseur) gericht aan belanghebbende. Voor zover in de onderhavige procedure relevant, luidt dit e-mailbericht als volgt:

(…) In het geval u de onderhavige beroepszaak tegen de aanslag precariobelasting 2012 bij de rechtbank intrekt, zal de heffingsambtenaar als volgt handelen:

De aanslag over 2012 wordt verminderd naar € 2.538,00. Dit bedrag is gebaseerd op het C tarief van 2012, ad € 14,10. Zoals door u bepleit tijdens de zitting, als zijnde in naar uw mening een reëel tarief.

Voor de reeds opgelegde aanslag voor 2013 wordt ook uitgegaan van het C tarief van € 14,10. De aanslag voor 2013 wordt alsdan ook verminderd naar € 2.538,00. Bijkomende voorwaarde is dat u uw bezwaar tegen de aanslag 2013 intrekt.

De aanslag 2014 is nog niet opgelegd. Ook deze aanslag wordt opgelegd conform het C tarief dat voor 2014 door de gemeenteraad is vastgesteld op € 14,30.
(…)
(…)
De heffingsambtenaar is de tarieventabel voor de precariobelasting voor 2015 aan het voorbereiden. Via het college zal aan de gemeenteraad het voorstel worden gedaan om het tarief voor de [adres 1] te verlagen naar categorie B. Deze aanpassing is daarmee onder voorbehoud van goedkeuring door de gemeenteraad.”.
2.6.
De gemeenteraad heeft niet ingestemd met het in voornoemd e-mailbericht opgenomen voorstel om de [adres 1] in tariefgroep B in te delen, maar heeft daarentegen besloten om ook de – in de directe omgeving van de [adres 1] gelegen – [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] in tariefgroep A in te delen. Met betrekking tot de tariefswijziging van laatstgenoemde straten staat in de raadsnota ten behoeve van de raadsvergadering van 11 november 2014 (hierna: de raadsnota van 11 november 2014) het volgende:
“(…) Met ingang van het planjaar 2011 heeft Uw raad een beleidslijn ingezet om bij de gebiedsindeling van de precariotarieven voor terrassen aan te sluiten bij de herinrichting van het centrum. Omdat de herinrichting van de [adres 2] , de [adres 3] , de Passage en de Pelerinstraat is afgerond, stellen wij U voor om deze straten vanaf het belastingjaar 2015 in te delen bij gebied A. Tot nu toe vielen deze straten in gebied B. Zodoende ontstaat een logische gebiedsindeling. (…)”.
2.7.
Ter onderbouwing van de indeling van de [adres 1] in tariefgroep A verwijst de Heffingsambtenaar, voor zover relevant, naar de raadsnota met het onderwerp “Centrumplan Valkenburg ” die is opgesteld ten behoeve van de raadsvergadering van 30 juni 2009 (hierna: de raadsnota van 30 juni 2009) en de raadsnota met het onderwerp “Invulling taakstelling Centrumplan, financiering de herinrichting van het Historische Centrum, financiering van het evenement [G] , financiering van het evenementenfonds en financiering van het onderhoud in het centrum” die is opgesteld ten behoeve van de raadsvergadering van 9 november 2010 (hierna: de raadsnota van 9 november 2010).
2.8.
In de raadsnota van 30 juni 2009 staat onder meer het volgende:
“(…)1.4 Het programma
(…)

Openbare ruimte.(…) Het Centrumplan voorziet in een herinrichting en verfraaiing van de openbare ruimte in het kernwinkelgebied, die bestaat uit de straten: (…) [adres 1] (…).”.
2.9.
In de raadsnota van 9 november 2010 is het volgende opgenomen:
“(…)Precariobelasting
Ten aanzien van de precariobelasting stellen wij uw raad voor vanaf 2011 de tarieven met 50% te verhogen en een gebiedswijziging aan te brengen. In 2010 is het [plein] aan de [adres 1] volledig heringericht. Dit plein valt qua precariotarieven nu nog binnen gebied B [Hof: dit moet zijn D](€ 57,60 per m² per jaar). Wij stellen uw raad voor de [adres 1] met ingang van 1 januari 2011 in te delen in gebied A (€ 72,00 per m² per jaar). (…)”.
2.10.
Overeenkomstig het in de raadsnota van 9 november 2010 voorgestelde advies om de [adres 1] in tariefgroep A in te delen, heeft de gemeenteraad voornoemde straat met ingang van 1 januari 2011 in deze tariefgroep ingedeeld.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de aanslag terecht naar het tarief behorend bij tariefgroep A opgelegd?
2. Mocht belanghebbende er in rechte op vertrouwen dat de aanslag gebaseerd zou worden op het tarief behorende bij tariefgroep C respectievelijk tariefgroep B?
3.2.
Belanghebbende is van mening dat vraag 1 ontkennend en vraag 2 bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4.
Ter zitting heeft belanghebbende hier, zakelijk weergegeven, het volgende aan toegevoegd:
 Uit het e-mailbericht van 24 september 2014 (zie 2.5) blijkt dat de adviseur van mening is dat indeling van de [adres 1] in tariefgroep C juist is. Naar aanleiding van deze e-mail is een compromis gesloten met de Heffingsambtenaar. Naar aanleiding van dit compromis is belanghebbende ter zake van de jaren 2012 tot en met 2014 in de belastingheffing betrokken naar het tarief behorende bij tariefgroep C. Na het sluiten van dit compromis zijn geen (herinrichtings)projecten uitgevoerd die met betrekking tot het jaar 2015 indeling van de [adres 1] in een hogere tariefgroep rechtvaardigen. Gelet op de inhoud van deze e-mail en de aard van een schikkingsregeling had ik niet bedacht hoeven te zijn op indeling in tariefgroep A in latere jaren.
 Primair stel ik mij op het standpunt dat de [adres 1] ingedeeld moet worden in tariefgroep C en subsidiair stel ik mij op het standpunt dat indeling in tariefgroep B de juiste is. Indeling in tariefgroep A is in ieder geval onjuist, omdat deze straat – in tegenstelling tot straten die in het centrum liggen – niet kwalificeert als een commerciële “a-locatie”. De [adres 1] ligt niet op de toeristische route. Bovendien is deze straat autoluw geworden, waardoor de bereikbaarheid verder verminderd is. Ik moet doen aan actieve bedrijfsvoering om clientèle te krijgen.
 De straten die rondom de [adres 1] liggen zijn uitsluitend in tariefgroep A ingedeeld teneinde een (ogenschijnlijk) coherent systeem te creëren. In de omringende straten ligt momenteel geen horecazaak. Voorts zal de gemeente met betrekking tot deze straten nooit een vergunning voor de exploitatie van een terras verlenen.
3.5.
Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar hier, zakelijk weergegeven, het volgende aan toegevoegd:
 De [adres 1] was reeds met ingang van 1 januari 1996 ingedeeld in tariefgroep B, met dien verstande dat dit ten onrechte niet verwerkt is in de tarieventabel behorende bij de destijds geldende Verordening. Deze fout heeft doorgewerkt in de raadsstukken met betrekking tot de jaren 2009 en 2010. Mede gelet op deze omissie heeft de Heffingsambtenaar met betrekking tot de jaren 2012, 2013 en 2014 een schikking met belanghebbende getroffen.
 De straten die in de omgeving van de [adres 1] liggen, zijn – evenals laatstgenoemde straat – in tariefgroep A ingedeeld, omdat deze straten – evenals de [adres 1] – profijt hebben gehad van de door de gemeente uitgevoerde herinrichting. Enkele panden in deze straten hebben de bestemming horeca.
3.6.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert in het door hem ingediende incidentele hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak op bezwaar bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4.Gronden

Vraag 1
4.1.
Het Hof verstaat hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd aldus dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de indeling van de [adres 1] in tariefgroep A tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing leidt die de wetgever, bij het toekennen van de bevoegdheid aan de gemeentelijke wetgever om een precariobelasting in te voeren, niet op het oog kan hebben gehad. Belanghebbende wijst er in dit kader op dat de [adres 1] , bezien vanuit een commercieel oogpunt, een minder goede locatie is om een horecazaak te drijven dan de in het centrum van Valkenburg gelegen straten.
4.2.
De Heffingsambtenaar betwist dat de indeling van de [adres 1] en de omringende straten in tariefgroep A onredelijk en willekeurig is. De Heffingsambtenaar wijst in dit kader, onder andere, op de omstandigheid dat de gemeenteraad de [adres 1] reeds met ingang van 1 januari 1996 in tariefgroep B wenste in te delen, doch, door een omissie, dit raadsbesluit tot en met het jaar 2010 niet in de tarieventabel behorende bij de destijds geldende Verordeningen is verwerkt.
4.3.
Artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet luidt als volgt:
“2 Behoudens het bepaalde in andere wetten dan deze en in de tweede en derde paragraaf van dit hoofdstuk kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.”.
4.4.
Artikel 228 van de Gemeentewet luidde in 2015 als volgt:
“Ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, kan een precariobelasting worden geheven.”.
4.5.
De Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 14 augustus 2009, nr. 43 120, ECLI:NL:HR:2009:BI1943, voor zover van belang, het volgende:
“3.3. Zoals ook tijdens de parlementaire behandeling is opgemerkt, kunnen gemeenten op grond van artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en blz. 77-78). Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel.”.
4.6.
De precariobelasting heeft het karakter van een algemene belasting, hetgeen niet alleen meebrengt dat de gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting, maar ook dat het de gemeente vrij staat die belasting te beperken tot een gedeelte van haar grondgebied, of, zoals hier aan de orde is, afhankelijk van de ligging van de grond andere tarieven te hanteren. Wel dient voor het gemaakte onderscheid (zoals de tariefdifferentiatie) een objectieve en redelijke rechtvaardiging te bestaan (vergelijk het arrest Hoge Raad 21 juni 2000, nr. 33816, ECLI:NL:HR:2000:AA6253, BNB 2000/272 en het arrest Hoge Raad 11 november 2011, nr. 10/04446, ECLI:NL:HR:2011:BR4564, BNB 2012/18).
4.7.
In de tarieventabel zijn voor de precariobelasting ter zake van terrassen vier tarievengroepen (tariefgroep A, B, C en D) onderscheiden, en wel zodanig dat straten met een relatieve ongunstige ligging voor het exploiteren van een terras ingedeeld worden in tariefgroep D en straten met een gunstigere ligging in tariefgroep C, B respectievelijk A. Het Hof acht aannemelijk dat binnen de gemeente, evenals in elke andere gemeente, bepaalde locaties geschikter zijn voor het exploiteren van een terras dan andere. Een tariefstelling die afhankelijk is van de locatie waarop een terras wordt geëxploiteerd is daarom op zichzelf beschouwd gerechtvaardigd. Een gunstige locatie zal meer profijt opleveren dan een minder gunstige. Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar, met verwijzing naar de raadsnota van 30 juni 2009 en de raadsnota van 9 november 2010, aannemelijk gemaakt dat voor de tariefdifferentiatie, en de daaruit voortvloeiende indeling van de [adres 1] in tariefgroep A, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het Hof de indeling van de [adres 1] in tariefgroep A, mede gelet op de ruime bevoegdheid van de gemeenteraad, niet als onredelijk of willekeurig aan te merken.
4.8.
Aan dit oordeel doet niet af de omstandigheid dat voornoemde straat tot 1 januari 2011 in een andere tariefgroep was ingedeeld en evenmin dat belanghebbende voor de jaren 2012, 2013 en 2014, als gevolg van een met de Heffingsambtenaar getroffen schikking, in de heffing van precariobelasting is betrokken naar het tarief behorende bij tariefgroep C. Een wijziging van de indeling in tariefgroepen behoort immers ook tot de vrijheid van de gemeentelijke wetgever en afwijking van de geldende tariefgroep in het individuele geval van belanghebbende voor bepaalde jaren betekent niet dat de indeling in tariefgroep A onredelijk of willekeurig is.
4.9.
Naar het oordeel van het Hof faalt voorts belanghebbendes betoog dat het, gelet op de omstandigheid dat zij in voorgaande jaren (als gevolg van een met de Heffingsambtenaar gesloten compromis) naar een lager tarief is belast, onevenredig is om haar ter zake van het jaar 2015 te belasten naar het tarief behorende bij tariefgroep A.
4.10.
In het onderhavige geval is de hoogte van de aanslag afhankelijk van de oppervlakte van het geëxploiteerde terras, het aantal maanden waarvoor een vergunning is verleend om dit terras te exploiteren en de tariefgroep waarin de straat waarop het terras is gelegen is ingedeeld. Zoals hiervoor al is overwogen, is de indeling van de [adres 1] in tariefgroep A niet onredelijk of willekeurig. Hantering van tariefgroep, m² en periode gedurende welke het terras kan worden geëxploiteerd leidt niet tot strijd met het evenredigheidsbeginsel, aangezien op die manier wordt aangeknoopt bij de mate van profijt die een belastingplichtige ontleent aan het belastbare feit. Een dergelijke tariefstelling past ook binnen de aan de gemeentelijke wetgever toegekende vrijheid (zie 4.5).
4.11.
Toepassing van de geldende Verordening en tarieventabel leidt voor belanghebbende tot een verdubbeling van het bedrag van de aanslag, hetgeen volgens belanghebbende een onevenredige kostenstijging is. Belanghebbende verliest hierbij echter uit het oog dat in voorafgaande jaren in voor haar gunstige zin is afgeweken van de Verordening. Van een onevenredige kostenstijging kan daarom geen sprake zijn.
4.12.
De verschillen in belasting die in het onderhavige geval in de tarieventabel worden gemaakt tussen de verschillende tariefgroepen, zijn ook niet zodanig dat daardoor een inbreuk wordt gemaakt op het gelijkheidsbeginsel of op enig ander rechtsbeginsel (vgl. het arrest Hoge Raad 30 juni 2017, nr. 16/05127, ECLI:NL:HR:2017:1174, BNB 2017/173).
Vraag 2
4.13.
Belanghebbende betoogt dat zij er in rechte op mocht vertrouwen dat zij voor het jaar 2015 een aanslag precariobelasting zou ontvangen berekend naar het tarief behorende bij tariefgroep B respectievelijk C. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar het e-mailbericht van de adviseur van 24 september 2014 (zie 2.5), waarin de Heffingsambtenaar bewust en weloverwogen het standpunt heeft ingenomen dat de [adres 1] in tariefgroep B respectievelijk C ingedeeld moet worden.
4.14.
Naar oordeel van het Hof faalt deze stelling reeds omdat de Heffingsambtenaar niet bevoegd is de indeling in tariefgroepen en het tarief vast te stellen. De gemeenteraad is hiertoe bevoegd. Gelet op het voorgaande kan, naar het oordeel van het Hof, in het midden blijven of het e-mailbericht van 24 september 2014 bij belanghebbende de indruk heeft kunnen wekken dat de Heffingsambtenaar bewust en weloverwogen het standpunt heeft ingenomen dat de [adres 1] in tariefgroep B respectievelijk C ingedeeld moet worden.
4.15.
Voor zover belanghebbende betoogt dat het e-mailbericht van 24 september 2014 bij haar de indruk heeft gewekt dat Heffingsambtenaar bevoegd is om vast te stellen in welke tariefgroep een bepaalde straat ingedeeld wordt, overweegt het Hof dat in de laatste zin van dit bericht uitdrukkelijk is vermeld dat de indeling van de [adres 1] in tariefgroep B onder voorbehoud van goedkeuring door de gemeenteraad is.
4.16.
Belanghebbende kon, naar het oordeel van het Hof, met betrekking tot het onderhavige jaar geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen aan de voor 2012, 2013 en 2014 getroffen schikking. In het schikkingsvoorstel, zoals verwoord in het e-mailbericht van 24 september 2014, staat namelijk expliciet dat de Heffingsambtenaar uitsluitend het voorstel doet om belanghebbende met betrekking tot de jaren 2012, 2013 en 2014 in de heffing van precariobelasting te betrekken naar het tarief behorende bij tariefgroep C. Dat een schikkingsvoorstel normaliter wordt getroffen om een geschil te beëindigen is, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende beweert, onvoldoende om hieraan het in rechte te beschermen vertrouwen te ontlenen dat het schikkingsvoorstel eveneens voor het jaar 2015, of zelfs nog daarna, te gelden heeft.
Slotsom
4.17.
De slotsom is dat het door belanghebbende ingediende hoger beroep ongegrond is, en het door de Heffingsambtenaar ingediende incidentele hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof zal het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het griffierecht
4.18.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt, aangezien de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend zijn grond vindt in het slagen van het door de Heffingsambtenaar ingestelde incidentele hoger beroep (zie het arrest Hoge Raad 15 april 2011, nr. 10/00692, ECLI:NL:HR:2011:BP6600, BNB 2011/182).
Ten aanzien van de proceskosten
4.19.
Het Hof acht gelet op de omstandigheid dat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond is, geen termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond;
  • verklaarthet door de Heffingsambtenaar ingestelde incidentele hoger beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank; en
  • verklaarthet tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 1 november 2018 door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en D.A. Hofland, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is enkel door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.