3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [geïntimeerde] heeft op 5 augustus 1998 met Bank [bank] (de rechtsvoorganger van Dexia) een effectenleaseovereenkomst gesloten met de productnaam Maximaal Rendement Effect (contractnummer [contractnummer] ). Met Dexia wordt hierna ook Bank [bank] bedoeld.
b) De overeenkomst had een looptijd van 180 maanden. [geïntimeerde] had de mogelijkheid om de overeenkomst na 60 maanden met onmiddellijke ingang te beëindigen. [geïntimeerde] heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt, waarna Dexia per 6 augustus 2003 de eindafrekening in verband met de tussentijdse beëindiging heeft opgemaakt. Op grond van die eindafrekening diende [geïntimeerde] aan Dexia een bedrag te betalen van € 25.672,12.
c) Op 13 maart 2003 is Dexia door een aantal belangenorganisaties op de voet van art. 3:305a BW gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Op 25 augustus 2004 heeft de rechtbank Amsterdam in deze procedure vonnis gewezen. Door Dexia is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
d) Gedurende het door Dexia tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep is tussen Dexia en de betrokken belangenorganisaties een schikking tot stand gekomen, die is neergelegd in een "Hoofdovereenkomst" van 23 juni 2005. In augustus 2005 is de procedure geroyeerd.
e) Op 18 november 2005 hebben Dexia en de belangenorganisaties een verzoek als bedoeld in art. 7:709 BW ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam en daarin verzocht om de tussen hen bereikte minnelijke regeling verbindend te laten verklaren (hierna: de WCAM-procedure).
f) In het verzoekschrift van 18 november 2005 is onder meer het volgende opgenomen (mva in principaal appel, mvg in incidenteel appel, prod. 58):
“ (…) 38. Hieronder geven Verzoeksters een beknopt overzicht van de klachten die met betrekking tot de effectenleaseproducten van Dexia naar voren zijn gebracht en van de wijze waarop de desbetreffende twistpunten hun weerslag hebben gevonden in de inhoud van de WCAM overeenkomst. (…)
Zorgplicht
44. Voorts is het aan Dexia tegengeworpen dat zij haar zorgplicht tegenover afnemers niet of onvoldoende heeft nageleefd (…)
Tussenpersonen
51. Op basis van informatie die zij van aangeslotenen hebben ontvangen zijn de Belangenorganisaties van oordeel dat veel tussenpersonen op zeer aggressieve en ontoelaatbare wijze afnemers hebben geworven voor de producten van Dexia. (…) Een nadere samenvatting van de standpunten is opgenomen inproductie 24, waarin tevens het debat aan de orde komt omtrent de vergunningsplicht van tussenpersonen en de consequenties van schending daarvan. (…)”
g) Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 is de (op 8 mei 2006 gewijzigde) overeenkomst verbindend verklaard (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033, NJ 2007/427). Het geheel van de hier bedoelde afspraken wordt aangeduid als de Duisenbergregeling. [geïntimeerde] is niet gebonden aan deze regeling omdat hij tijdig een opt-out-verklaring heeft uitgebracht. h) In zijn brief van 2 januari 2006 (mvg, prod. 2) heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] het volgende aan Dexia geschreven:
“(…) Voorts wordt het contract voor zover nodig, vernietigd c.q. ontbonden op grond van de artikelen 3:44 lid 4 BW (misbruik van omstandigheden), 6:74 BW (wanprestatie), 6:162 BW (onrechtmatige daad), 6:194 BW (misleidende reclame) en 6:228 BW (dwaling). Namens cliënt wordt het recht voorbehouden om hiertoe nog andere gronden aan te voeren.
Op grond van het bovenstaande wordt u hierbij verzocht, en voor zover nodig gesommeerd, om binnen twee weken na heden alle door cliënt aan u betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, terug te betalen (…).”
i. i) In zijn brief van 9 oktober 2009 (mvg, prod. 3) heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] het volgende aan Dexia geschreven:
“(…) Namens de op deze lijst vermelde cliënten bevestigen wij u dat zij hun vorderingen op Dexia Bank Nederland N.V. onverkort handhaven en dat deze brief met bijlage als doel heeft om de mogelijke verjaring van hun vorderingen op Dexia Bank Nederland N.V. te stuiten.”
j) In haar brief van 21 december 2011 aan [geïntimeerde] heeft Dexia bericht dat [geïntimeerde] volgens de berekening van Dexia aanspraak heeft op een schadevergoeding van € 24.722,43 uit hoofde van schade die [geïntimeerde] had geleden door het sluiten van de effectenleaseovereenkomst.
k) In zijn brief van 23 januari 2012 (mvg, prod. 4) heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] het volgende aan Dexia geschreven:
“(…) Namens de op de bijgesloten lijst vermelde personen berichten wij u dat zij hun vorderingen op Dexia onverkort handhaven en dat deze brief met bijlage bedoeld is om de verjaring van deze vorderingen, voor zover nodig, te stuiten. (…)
Het betreft de vorderingen terzake alle door hen bij u of uw rechtsvoorgangers gesloten efectenleaseovereenkomsten, inclusief overeenkomsten die mogelijk (abusievelijk) niet op de bijgesloten lijst of op de door u aan ons verstrekte lijsten staan vermeld.”
l) In haar brief van 26 mei 2014 heeft Dexia aan [geïntimeerde] , samengevat, geschreven dat Dexia van oordeel is dat zij na betaling in januari 2012 van de door Dexia berekende schadevergoeding niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is. Vervolgens schrijft Dexia:
“Mocht Dexia binnen een maand na dagtekening van deze brief geen reactie hebben vernomen dan rest voor Dexia niets anders dan de rechter te vragen een definitief einde te maken aan het geschil. Dexia zal u in dat geval middels een dagvaarding in rechte betrekken en zo de rechter vragen om een uitspraak te doen.”
m) [geïntimeerde] heeft op deze brief van Dexia niet gereageerd.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert Dexia in conventie om voor recht te verklaren dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst met nummer [contractnummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Dexia, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Bij brief van 21 december 2011 heeft Dexia aan [geïntimeerde] medegedeeld dat zij conform het Hofmodel een schadevergoeding aan [geïntimeerde] zou betalen van € 24.722,43. Zij heeft dit bedrag op of omstreeks 13 januari 2012 aan [geïntimeerde] betaald. Om die reden is zij [geïntimeerde] niets meer verschuldigd.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft in reconventie gevorderd:
- om voor recht te verklaren dat Dexia jegens [geïntimeerde] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door met [geïntimeerde] de overeenkomst aan te gaan zonder voldoende informatie te verstrekken over de beleggingstechnische tekortkomingen van de overeenkomst, door de waarschuwings- en informatieplicht met betrekking tot de inleg, de restschuld en de financiële positie niet te respecteren en door artikel 41 Nadere Regeling 99 (hierna: NR99) te schenden;
- Dexia te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te voldoen al hetgeen [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst aan Dexia heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van de betaling door [geïntimeerde] aan Dexia;
- Dexia te veroordelen om aan [geïntimeerde] de buitengerechtelijke kosten te vergoeden, forfaitair vast te stellen op 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief.
3.2.4.Dexia heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering in reconventie en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie.
3.2.5.De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep in conventie de vordering van Dexia afgewezen en in reconventie voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door schending van artikel 41 NR99. Dexia is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 19.959,16 vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 24 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.