ECLI:NL:GHSHE:2018:2193

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
17/00191 tot en met 17/00196
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen belastingplichtige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De belanghebbende, die in de jaren 2010 tot en met 2012 een bijstandsuitkering ontving, heeft belastingaangiften ingevuld voor derden en ontving hiervoor vergoedingen. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft navorderingsaanslagen opgelegd voor de inkomstenbelasting en de Zorgverzekeringswet, alsook vergrijpboeten. De Rechtbank heeft de boeten verminderd, maar de aanslagen gehandhaafd. In hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat de belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan, waardoor de bewijslast is omgekeerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende zich ervan bewust was dat hij onterecht giften en zorgkosten in aftrek bracht en dat hij de ontvangen vergoedingen niet had opgegeven. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en de hoger beroepen ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00191 tot en met 17/00196
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 februari 2017, nummer BRE 15/7137 tot en met 15/7142 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden (navorderings)aanslagen en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:
 Voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.058. Tevens is bij beschikking een boete opgelegd van € 689 en is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 109,
 Voor het jaar 2010 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: aanslag Zvw) berekend naar een bijdrage-inkomen van € 4.350. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 17,
 Voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.884. Tevens is daarbij een vergrijpboete opgelegd van € 5.535 en bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 582,
 Voor het jaar 2011 een aanslag Zvw berekend naar een bijdrage-inkomen van € 23.543. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 69,
 Voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.761. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van
€ 2.461 en bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 63,
 Voor het jaar 2012 een aanslag Zvw berekend naar een bijdrage-inkomen van € 16.050. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 10.
Elk van de hiervoor vermelde aanslagen en beschikkingen is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover deze betrekking hebben op de boeten, de uitspraken op bezwaar tegen de boetebeschikkingen vernietigd, de boete voor het jaar 2010 verminderd tot € 292, de boete voor het jaar 2011 verminderd tot € 2.352 en de boete voor het jaar 2012 verminderd tot € 1.045, de beroepen voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 265,40 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft de Inspecteur vóór de zitting een verweerschrift ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 22 februari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [A] en [B] . Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende genoot in de periode 2010 tot en met 2012 een bijstandsuitkering van de gemeente [woonplaats] . Belanghebbende is betrokken bij de [vereniging] (hierna: [vereniging] ) als mede-oprichter en onbezoldigd secretaris. De [vereniging] was gevestigd op het woonadres van belanghebbende. De [vereniging] beschikte niet over de ANBI-status.
2.2.
Belanghebbende heeft in de jaren 2010, 2011 en 2012 namens andere belastingplichtigen belastingaangiften ingevuld en ingediend.
2.3.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2010, 2011 en 2012 de volgende inkomsten en aftrekposten vermeld:
2010
2011
2012
Uitkering WBB
€ 9.708
€ 9.884
€ 9.928
Aftrek specifieke zorgkosten
€ 5.432
€ 5.513
€ 217
Aftrekbare giften
€ 2.542
€ 2.577
€ 0
Verzamelinkomen box 1
€ 1.734
€ 1.794
€ 9.928
Omdat belanghebbende de zorgkosten en giften niet had onderbouwd, heeft de Inspecteur de aanslag voor de jaren 2010 en 2011 vastgesteld naar een verzamelinkomen van respectievelijk € 9.708 en € 9.884 . De voor deze jaren vastgestelde aanslagen zijn onherroepelijk geworden.
2.4.
In 2013 heeft de Inspecteur een onderzoek gedaan naar inkomsten die belanghebbende zou hebben verdiend met het tegen betaling invullen en versturen van belastingaangiften voor particulieren vanuit de woning van belanghebbende waar ook [vereniging] was gevestigd.
In het verweerschrift in eerste aanleg is met betrekking tot dit onderzoek het volgende opgemerkt:
“Vooronderzoek CAF
Het team Combi Aanpak Facilitators (CAF) van de belastingdienst doet onderzoek naar personen of instellingen welke proberen via illegale wegen voordeel te behalen voor grote groepen belastingplichtigen. Het CAF maakt o.a. gebruik van systeemonderzoeken ter ontdekking van vermeende facilitators. Naar aanleiding van een dergelijk systeemonderzoek is gebleken dat vanaf 2 ip-adressen, welke op naam staan van belanghebbende, over de jaren 2010, 2011 en 2012 ongeveer 1.300 aangiftebiljetten lB/PVV zijn verzonden.
Nader systeemonderzoek gaf aan dat bij deze aangiften ziektekosten en giften in aftrek werden gebracht. Uit derdenonderzoeken is gebleken dat ter zake van deze aftrekposten nagenoeg geen bewijsstukken konden worden aangeleverd. Uitgaande van verklaringen van derden ontving belanghebbende € 50,- per ingevuld aangiftebiljet.
Naar aanleiding van de systeemonderzoeken werd een uitsplitsing gemaakt van de ingezonden aangiftebiljetten voor derden over de jaren 2010 t/m 2012 waarbij dubbeltellingen werden geëlimineerd door geen rekening te houden met o.a. aanvullingen / herzieningen.
In 2010 werden 87 biljetten ingestuurd.
In 2011 werden 640 biljetten ingestuurd.
In 2012 werden 321 biljetten ingestuurd.
T.a.v. de ingevulde aangiftebiljetten werd een correctie resultaat uit overige werkzaamheid (ROW) berekend tegen een tarief van € 50,- per ingevuld biljet.
Voor 2010 wordt als ROW in aanmerking genomen 87 * €50 = € €4.350.
Voor 2011 wordt als ROW in aanmerking genomen 640 * € 50 = € 32.000
Voor 2012 wordt als ROW in aanmerking genomen 321 * € 50 = € 16.050”
2.5.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011, de aanslag IB/PVV 2012 en de aanslagen Zvw 2010, 2011 en 2012 opgelegd. Hierbij heeft de Inspecteur de volgende bedragen als door belanghebbende behaalde resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt:
2010: € 4.350 (87 ingediende aangiften à raison van € 50,00);
2011: € 32.000 (640 ingediende aangiften à raison van € 50,00);
2012: € 16.050 (321 ingediende aangiften à raison van € 50,00).
Voorts heeft de Inspecteur bij beschikkingen vergrijpboeten opgelegd bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV en bij alle (navorderings)aanslagen heffingsrente of belastingrente in rekening gebracht.
2.6.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw en bijbehorende beschikkingen gehandhaafd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn de voor de jaren 2010, 2011 en 2012 opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV en de voor deze jaren opgelegde aanslagen Zvw terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
2. Heeft de Inspecteur, door in het jaar 2012 de aangifte van belanghebbende in te vullen, het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de aangifte juist was?
3. Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat vragen 1 en 3 ontkennend moeten worden beantwoord en vraag 2 bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Zij hebben hieraan ter zitting, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, het volgende toegevoegd.
Belanghebbende
Voor ongeveer 50% van de aangiften die ik heb ingediend ontving ik een betaling van € 50 per aangifte. In andere gevallen hebben mensen soms € 5 en soms € 10 betaald per aangifte, sommigen vroegen of ze later konden betalen. Ik heb dat bijgehouden in een Excel-bestand. Maar dat geld heb ik niet zelf gehouden, maar heb ik afgedragen aan de vereniging. De vereniging heeft dit bedrag doorbetaald aan culturele en godsdienstige instellingen. Ik heb overal aan meegewerkt, ook alle administratie ter beschikking gesteld. Ik ben van mening dat de aanslagen moeten worden opgelegd aan de vereniging, niet aan mij.
Inspecteur:
Uit onderzoek is gebleken dat belanghebbende in het grootste deel van de aangiften die door hem zijn ingediend ziektekosten en giften in aftrek heeft gebracht, zonder dat bewijsstukken aanwezig waren. Het is onwaarschijnlijk dat dit door deze personen zelf is bedacht, het is veel waarschijnlijker dat het uit de koker van belanghebbende komt. Belanghebbende had de beschikking over een creditcard op naam van de vereniging, over auto’s op naam van de vereniging en er werden grote bedragen overgemaakt naar een rekening op naam van belanghebbende in Turkije. Ik ben van mening dat de [vereniging] en belanghebbende vereenzelvigd moeten worden.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, van de navorderingsaanslag IB/PVV 2010, van de navorderingsaanslag IB/PVV 2011, van de aanslagen Zvw voor elk van de jaren, van de boetebeschikkingen voor elk van de jaren en tot vermindering van de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag IB/PVV tot een naar een verzamelinkomen van € 9.928. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

4.1.
De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende voor de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften IB/PVV/Zvw heeft gedaan en dat daarom op grond van artikel 27e, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) omkering en verzwaring van de bewijslast heeft te gelden. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting (vgl. HR 23 april 1986, nr. 23 374, ECLI:NL:HR:1986:AW8043, BNB 1986/276). Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is (vgl. HR 20 mei 1987, nr. 23 840, ECLI:NL:HR:1987:AW7660, BNB 1987/208). Indien sprake is van een gecombineerde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, is in dit verband het gezamenlijke bedrag van de verschuldigde belasting en premie bepalend. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden in dit verband slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, BNB 2010/47).
4.2.
Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat hij in elk van de onderhavige jaren voor derden belastingaangiften heeft verzorgd en voor deze werkzaamheden in zeker de helft van de onder 2.4 vermelde gevallen een vergoeding heeft ontvangen van € 50 per aangifte. Hij stelt echter dat hij deze werkzaamheden uitsluitend heeft verricht ten behoeve van de [vereniging] en dat deze bedragen niet aan hem ten goede zijn gekomen, maar via de [vereniging] zijn betaald aan culturele en godsdienstige instellingen in Turkije.
4.3.
Het Hof acht die stelling niet aannemelijk. Het verlenen van diensten op fiscaal gebied behoort niet tot de doelstelling van de [vereniging] zoals deze in de statuten is vastgelegd. Gesteld noch gebleken is dat de [vereniging] op enig moment besloten heeft om haar doelstelling te verruimen met het verrichten van werkzaamheden op fiscaal gebied. Stukken waaruit zou kunnen volgen dat de vergoeding door de klanten van belanghebbende uitsluitend zijn betaald ten behoeve van de [vereniging] zijn door belanghebbende niet overgelegd. Uit de verklaringen van de klanten van belanghebbende volgt veeleer dat zij hebben ervaren dat de bedragen door hen werden betaald aan belanghebbende in privé. Voor zover belanghebbende de bedragen die hij ter zake van zijn fiscale werkzaamheden heeft ontvangen al heeft doen toekomen aan de [vereniging] , waarvan niet is gebleken, betreft dat een inkomensbesteding van belanghebbende. Enige verplichting om deze vergoeding af te dragen aan de [vereniging] is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
Het Hof acht gelet hierop aannemelijk dat belanghebbende in de onderhavige jaren in ieder geval de helft van de inkomsten vermeld onder 2.4 heeft genoten, zonder deze inkomsten in zijn aangiften te vermelden. In aanmerking genomen dat belanghebbende in zijn aangiften voor de jaren 2010 en 2011 ook ten onrechte zorgkosten en giften in aftrek heeft gebracht, is het Hof van oordeel dat de volgens de onderwerpelijke aangiften verschuldigde belasting zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Belanghebbende, die werkzaamheden op fiscaal gebied verrichtte en dus bekend verondersteld mag zijn met de fiscale wet- en regelgeving, moest zich er derhalve bewust van zijn geweest dat giften slechts in aftrek kunnen worden gebracht in het geval zij worden betaald aan een algemeen nut beogende instelling en dat voor aftrek van giften en ziektekosten slechts plaats is indien ter zake bewijsstukken worden overgelegd, alsmede dat de door hem ontvangen vergoeding in verband met het verzorgen van de belastingaangifte van derden in zijn aangifte moet worden vermeld. Door desondanks voormelde giften en ziektekosten in aftrek te brengen en de inkomsten met betrekking tot het verzorgen van belastingaangiften niet als inkomsten aan te geven moest belanghebbende zich ervan bewust zijn geweest dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e van de AWR, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Op belanghebbende rust de last te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Met hetgeen hij heeft aangevoerd is belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet in die bewijslast geslaagd.
4.6.
De omstandigheid dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, laat onverlet dat de Inspecteur bij het vaststellen van de belastingaanslag dan wel bij het doen van uitspraak op bezwaar niet naar willekeur mag handelen. Er moet sprake zijn van een redelijke schatting.
4.7.
De Inspecteur is bij de vaststelling van de aanslag uitgegaan van het aantal aangiften dat door belanghebbende is ingediend en heeft daarbij correcties aangebracht ter zake van de nadien ingediende aanvullingen en herzieningen van de aangifte. Hij is daarnaast uitgegaan van een bedrag per aangifte van € 50, waarvan belanghebbende ter zitting van het Hof heeft verklaard dat dergelijke bedragen werden betaald. De Inspecteur heeft vervolgens het aantal aangiften dat per jaar is ingediend vermenigvuldigd met € 50 en de uitkomst daarvan als inkomen in het betreffende jaar in aanmerking genomen. Daarbij heeft de Inspecteur overigens dubbeltellingen geëlimineerd door geen rekening te houden met aanvullingen en herzieningen. Het Hof acht dit een redelijke benadering.
De enkele stelling van belanghebbende dat niet voor elke ingediende aangifte het bedrag van € 50 is ontvangen, omdat bij het gezamenlijk doen van aangifte door fiscale partner slechts eenmaal het tarief van € 50 werd betaald en ook voor familie een ander tarief gold, maakt de schatting van de Inspecteur niet onredelijk, reeds niet omdat tot de stukken van het geding geen enkel bewijs behoort van deze stelling. Belanghebbende heeft wel gesteld dat hij de ontvangen bedragen heeft vermeld in een Excel-overzicht, maar heeft ter zake zelf geen inzicht verschaft in omvang van de werkzaamheden en het bedrag van de ontvangen vergoeding.
4.8.
Belanghebbende heeft nog gesteld dat zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2012 is ingevuld door een medewerker van de Belastingdienst, dat deze medewerker de [vereniging] daarbij als sociaal belang behartigende instelling heeft aangemerkt en met dit uitgangspunt de aangiften heeft ingevuld. Hij heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd. Mocht belanghebbende hiermee bedoeld hebben te stellen dat bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat geen correctie op de aangifte zou plaatsvinden, faalt zijn grief. Belanghebbende heeft een dergelijke toezegging niet aannemelijk gemaakt en voorts staat vast dat de naar aanleiding van het in 2.4 bedoelde onderzoek bekend geworden gegevens niet door belanghebbende zelf zijn aangedragen bij het doen van aangifte en derhalve ook niet bekend waren bij de betreffende medewerker.
4.9.
Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslagen en de aanslag IB/PVV 2012 terecht en naar het juiste bedrag vastgesteld.
Zvw
4.10.
Op grond van het bepaalde in artikel 43, lid 1, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het bijdrage-inkomen het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de verzekeringsplichtige in dat jaar is genoten aan belastbaar loon, belastbare winst uit onderneming, belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
4.11.
De Inspecteur heeft het bijdrage-inkomen voor elk van de onderhavige jaren in overeenstemming met het bepaalde in artikel 43, lid 1, van de Zorgverzekeringswet terecht vastgesteld op het onder 2.4 vermelde bedrag dat door belanghebbende is genoten als resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke argumenten tegen de aanslagen Zvw aangevoerd en het Hof is ook overigens niet gebleken dat deze aanslagen onjuist of tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
Vergrijpboeten
4.12.
De Rechtbank heeft ten aanzien van de opgelegde vergrijpboeten het volgende overwogen:
“2.12.1. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een boete van ten hoogste 100% opleggen indien het aan opzet (of grove schuld) van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. In dit geval zijn bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV vergrijpboetes van 50% opgelegd, te weten van € 689 (2010; zaaknummer 15/7137), € 5.535 (2011; zaaknummer 15/7139) en € 2.461 (2012; zaaknummer 15/7141).
2.12.2.
De rechtbank is van oordeel dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen in 2.9.2 tot en met 2.9.4 is overwogen.
2.12.3.
Met betrekking tot de vraag of de boete passend en geboden is, heeft de inspecteur tijdens de zitting verklaard dat rekening houdend met het feit dat de verschuldigde belasting is komen vast te staan via de zogenoemde omkering van de bewijslast hij in de onderhavige gevallen als nader standpunt boetes van 25% verdedigt. De rechtbank zal de inspecteur hierin volgen. De rechtbank acht de aldus gecorrigeerde boetes – met voorbijgaan aan de behandelduur – passend en geboden.
2.12.4.
De rechtbank stelt vast dat 5 december 2013 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM voor de boetes. De rechtbank doet uitspraak op 9 februari 2017, derhalve drie jaar en 2 maanden later. Hiermee is de redelijke termijn van twee jaar overschreden met 14 maanden (undue delay; vgl. Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). De rechtbank ziet geen reden om een deel van de overschrijding aan belanghebbende toe te rekenen. Gelet hierop zullen de boetes verder worden gematigd met 15%.
2.12.5.
De rechtbank vermindert de vergrijpboete gelet op het voorgaande in zaaknummer 15/7137 (IB/PVV 2010) tot € 292, in zaaknummer 15/7139 (IB/PVV 2011) tot € 2.352 en in zaaknummer 15/7141 (IB/PVV 2012) tot € 1045.”
4.13.
Het Hof sluit zich bij deze overwegingen van de Rechtbank aan en maakt die tot de zijne.
Slotsom
4.14.
De slotsom is dat de hoger beroepen ongegrond zijn.
Ten aanzien van het griffierecht
4.15.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.16.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof
verklaartde hoger beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 18 mei 2018 door A.J. Kromhout, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.