Uitspraak
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Hertogenboschvan 16 april 1985 betreffende de aan
[Z]
l. 692,--
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 1987 uitspraak gedaan over de vereiste aangifte inkomstenbelasting van een belanghebbende die in het jaar 1980 een aanslag in de inkomstenbelasting had ontvangen. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van fl. 14.480, --, maar na bezwaar van de belanghebbende werd deze gehandhaafd door de Inspecteur. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat vaststelde dat de kasadministratie van de belanghebbende onbetrouwbaar was en dat er gebreken waren in de boekhouding over de jaren 1979 en 1982. De Inspecteur had de belastbare winst verhoogd met fl. 6.000, --, waarvan fl. 4.000, -- als meer winst uit onderneming en fl. 2.000, -- als zuivere inkomsten uit onderverhuring. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat het belastbare inkomen te hoog was vastgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had onderkend dat de belanghebbende de vereiste aangifte niet had gedaan, omdat het verzwegen bedrag in verhouding tot het aangegeven inkomen aanzienlijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de belanghebbende en bevestigde de uitspraak van het Hof, maar met de kanttekening dat het Hof een onjuiste opvatting had van de wettelijke bepalingen omtrent de vereiste aangifte.