In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende BV tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 12 december 2016 een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) heeft gehandhaafd. De naheffingsaanslag van € 5.481 werd opgelegd omdat de Inspecteur de auto als nieuw beschouwde, terwijl belanghebbende deze als gebruikt had aangemerkt. De auto, gekocht in Duitsland, had een kilometerstand van 303 en vertoonde geen gebruikssporen. Belanghebbende stelde dat de auto een gebruikte auto was en dat het verdedigingsbeginsel was geschonden omdat de Inspecteur geen mondelinge hoorzitting had gehouden voor het opleggen van de naheffingsaanslag. Het Hof oordeelde dat de auto als nieuw moest worden aangemerkt, conform de rechtspraak van de Hoge Raad, en dat het verdedigingsbeginsel niet was geschonden. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar het Hof oordeelde dat deze termijn niet was overschreden. De beslissing van het Hof werd op 21 december 2017 uitgesproken.