In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van een invaliditeitspensioen dat belanghebbende ontving van de North Atlantic Treaty Organization (NATO). Belanghebbende, geboren in 1952 en gehuwd, ontving sinds 2003 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van de NATO. De belastinginspecteur had een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, waarbij het invaliditeitspensioen werd belast. Belanghebbende stelde dat deze belastingheffing in strijd was met artikel 19 van het NAVO-Verdrag, dat belastingvrijstelling voor functionarissen van de organisatie biedt. Het Hof oordeelde dat het invaliditeitspensioen niet onder deze vrijstelling valt, omdat het geen salaris of emolumenten betreft die aan functionarissen in actieve dienst worden betaald. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder de aanslag had gehandhaafd en het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk had verklaard. Daarnaast werd het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel door het Hof verworpen. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een gelijke situatie met andere NATO-werknemers die nog in functie waren en dat het vertrouwen van belanghebbende in het compromisvoorstel van de inspecteur niet gerechtvaardigd was. Het Hof kende belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en gelastte de inspecteur het griffierecht te vergoeden.