ECLI:NL:GHSHE:2017:4893

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
15/01350
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kostenvergoeding voor hoorzitting in WOZ-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen te Roermond tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 20 oktober 2015. De Rechtbank had de kostenvergoeding voor de hoorzitting in de bezwaarfase vastgesteld op € 488, wat de Heffingsambtenaar betwist. De zaak betreft de waardebepaling van een diversiteit aan onroerende zaken, waarbij belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de WOZ-beschikking. Tijdens de hoorzittingen zijn in totaal 346 bezwaarschriften behandeld, verdeeld over zes dagen. De Heffingsambtenaar stelt dat de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting te hoog is en vraagt om een aanpassing naar € 125 per gegrond bezwaar. Het Hof oordeelt dat de verschillende zaken onvoldoende samenhang vertonen en dat de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende niet uniform zijn. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en stelt dat de forfaitaire vergoeding van € 244 voor het bijwonen van de hoorzitting niet disproportioneel is. Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar wordt ongegrond verklaard, en de kosten van het geding worden vastgesteld op € 247,50.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01350
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappente Roermond,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 20 oktober 2015, nummer AWB 15/1109, inzake het geding tussen
de heer [belanghebbende], woonachtig te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), onder nummer [nummer] , een beschikking gegeven waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] 8 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het kalenderjaar 2014 is vastgesteld (hierna: de WOZ-beschikking) op € 216.000. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Heffingsambtenaar bij zijn uitspraak van 25 februari 2015 de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 194.000 en een vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar toegekend van € 54,40.
1.2.
Belanghebbende is van de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Het beroep betreft de verleende kostenvergoeding voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de kostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vernietigd, de kostenvergoeding van bezwaar vastgesteld op € 488 (zijnde 2 x € 244) en bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht en de proceskosten in beroep van € 490 vergoedt.
1.3.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft op de voet van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de brief met dagtekening 19 mei 2016 als nader stuk ingediend. Deze brief is door tussenkomst van de griffier in afschrift aan de wederpartij verzonden.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 mei 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , verbonden aan [B] te [woonplaats] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [C] en de heer [D] .
Ter zitting zijn de zaak van belanghebbende en de zaak van een andere belanghebbende met kenmerk 15/01352 met instemming van partijen gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in de gemeente [woonplaats] gelegen twee-onder-één-kapwoning. Naar aanleiding van de WOZ-beschikking is door de gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt, waarbij is verzocht om te worden gehoord en om vergoeding van de kosten van bezwaar.
2.2.
In bezwaar is, naast een vijftal andere grieven, aangevoerd, dat de waarde te hoog is vastgesteld, gelet op de door belanghebbende in mei 2010 betaalde koopprijs van € 195.000.
Bij zijn uitspraak heeft de Heffingsambtenaar de vastgestelde waarde verminderd en, met inachtneming van de genoemde aankoopprijs, de WOZ-waarde bepaald op € 194.000, alsmede een vergoeding voor de kosten van het bezwaar verleend van € 54,40, bestaande uit 1/10 x € 244 voor het bezwaarschrift en € 30 voor het bijwonen van de hoorzitting.
2.3.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ook voor aan andere cliënten van zijn kantoor gegeven WOZ-beschikkingen bezwaarschriften bij de Heffingsambtenaar ingediend, waarbij is verzocht om een hoorgesprek en om een vergoeding van de kosten van bezwaar. De door (het kantoor van) deze gemachtigde ingediende bezwaarschriften betreffen in totaal 362 WOZ-beschikkingen van niet-woningen en verschillende soorten en typen woningen, in het merendeel gelegen in andere gemeenten dan die waarin de onroerende zaak is gelegen.
2.4.
Met betrekking tot voornoemde bezwaarschriften hebben verdeeld over zes dagen in de periode 28 november 2014 tot en met 11 december 2014 hoorzittingen plaatsgevonden. De hoorzittingen hebben in totaal 32 uur in beslag genomen. De hoorzittingen zijn op een audio-bestand opgenomen, dat niet tot de gedingstukken behoort. Op de hoorzittingen zijn de bezwaarschriften besproken van 346 onroerende zaken, waarvan de waardebepaling verenigd in 192 geschriften is gegeven, en de Heffingsambtenaar heeft 223 bezwaarschriften (deels) gegrond verklaard.
Voorafgaand aan de hoorzittingen heeft de Heffingsambtenaar aan de gemachtigde van belanghebbende Excel-lijsten met de (nader bepaalde) waarde van de 362 onroerende zaken en de ter zake van (deels) gegronde bezwaren toegekende kostenvergoeding (hierna: het Excel-overzicht) verstrekt.
2.5.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift gericht tegen de onroerende zaak en de bezwaarschriften gericht tegen de (negen) onroerende zaken, eveneens in de gemeente [woonplaats] gelegen twee-onder-één-kap-woningen, samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) zijn en de kostenvergoeding als volgt bepaald:
“2^1 kap, 10 stuks
[adres 2] 5 A, [adres 1] 8, [adres 3] 34, [adres 4] 5, [adres 5] 199, [adres 6] 20, [adres 7] 21, [adres 8] 22, [adres 9] 12 en [adres 10] 69: € 244,- bezwaar en 10 x € 30,- hoorzitting (totaal € 544,-)”.
2.6.
De bezwaarschriften betreffende de overige negen onroerende zaken, met naar aantal en naar inhoud diverse grieven, behoren tot de stukken van het geding. In één van deze bezwaarschriften wordt de, lagere, eigen aankoopprijs als bezwaargrond aangevoerd.
De uitspraken op bezwaar van deze negen onroerende zaken zijn geen gedingstukken.
2.7.
In de bijlage bij de uitspraak op bezwaar is vermeld dat in totaal aan kostenvergoeding in bezwaar een bedrag van € 32.336 aan belanghebbendes gemachtigde wordt overgemaakt.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Na de uitdrukkelijke verklaring van de Heffingsambtenaar tijdens het onderzoek ter zitting, dat hij, in afwijking van de van hem afkomstige stukken, zich op het standpunt stelt dat de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar moet worden bepaald op € 244 voor het bezwaarschrift en op € 125 voor het bijwonen van de hoorzitting, betreft het geschil in hoger beroep uitsluitend nog het antwoord op vraag of de Rechtbank de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting terecht op forfaitair € 244 heeft vastgesteld.
Belanghebbende is van mening, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Tijdens het onderzoek ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht en heeft de Heffingsambtenaar verklaard zijn standpunt over de kostenvergoeding van bezwaar te wijzigen, in die zin dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat ter zake van de bezwaarprocedure van de onder 2.5 vermelde onroerende zaken geen sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit, dat de vergoeding voor het indienen van het bezwaarschrift op € 244 wordt bepaald en dat voor het bijwonen van de hoorzitting geen € 30, maar € 125 per gegrond bezwaar kan worden vergoed. Dit betekent
dat de kostenvergoeding in bezwaar volgens de Heffingsambtenaar dient te worden berekend op € 369.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en toekenning van een proceskostenvergoeding in hoger beroep. De Heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarbij een forfaitaire vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting van € 244 is toegekend, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, voor zover het betreft de vergoeding van de kosten van bezwaar en die kostenvergoeding vast te stellen op een bedrag van € 369.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Tussen partijen is, terecht, niet in geschil dat belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid van de Awb in verbinding met artikel 8:75, eerste lid van de Awb en het Besluit recht heeft op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.2.
Gelet op artikel 1, aanhef en onderdeel a, en artikel 2, lid 1, onderdeel a, van het Besluit in verbinding met de Bijlage bij het Besluit komt belanghebbende met betrekking tot het door de gemachtigde ingediende bezwaarschrift en de bijgewoonde hoorzitting in aanmerking voor een vergoeding. De Rechtbank heeft deze als volgt berekend: 2 punten voor de proceshandelingen (indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting) met een waarde per punt van € 244 en een wegingsfactor van 1, is € 488. Tussen partijen is de toegekende vergoeding van € 244 voor het indienen van het bezwaarschrift niet meer in geschil. Met betrekking tot de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting van € 244 heeft de Rechtbank, voor zover van belang, als volgt overwogen (waarbij het Besluit is aangeduid als Bpb, de Heffingsambtenaar als verweerder en belanghebbende als eiseres):

De proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting
9. In de Nota van Toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763) is met betrekking tot artikel 2, derde lid, van het Bpb het volgende vermeld:
In uitzonderlijke gevallen kan strikte toepassing van deze regeling onrechtvaardig uitpakken. Daarom is bepaald dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het besluit berekende vergoeding – overigens zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten – kan verlagen of verhogen. Het gaat hier werkelijk om uitzonderingen, bij voorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatievoorziening door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.
10. In zijn arrest van 8 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ0415) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden door de rechter terughoudend dient te worden toegepast.
11. Bij eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 12 juni 2015 [
Hof;nr. 14/06051, ECLI:NL:HR:2015:1539] is de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 oktober 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4775) bevestigd. In deze uitspraak is – in navolging van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2013 (ECLI:NL:RBNHO:2013:10437) – overwogen dat voor de vraag of sprake is van een disproportionele kostenvergoeding – en dus van bijzondere omstandigheden die voor matiging aanleiding kunnen zijn – relevant is de totale forfaitaire kostenvergoeding afgezet tegen de duur van de hoorzitting, het aantal behandelde zaken en de voorbereidende werkzaamheden per zaak. De rechtbank mocht, aldus het Gerechtshof, een forfaitaire kostenvergoeding van € 11.750,= bij een drie uur durende hoorzitting waarop in totaal 164 zaken werden behandeld, die telkens (uiterst) kort zijn besproken, en voorbereidende werkzaamheden van gemiddeld twintig minuten per zaak, in redelijkheid disproportioneel achten.
12. In een latere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (van 14 juli 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3073) is als volgt geoordeeld:
Het Hof vindt – bezien tegen de achtergrond van de Nota van Toelichting en genoemd arrest [van 8 april 2011] – geen aanleiding tot een andere beslissing te komen dan de rechtbank. Uitgaande van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarover op zichzelf geen geschil bestaat, is het Hof van oordeel dat een zuiver forfaitair bepaalde vergoeding niet dermate disproportioneel is dat aanleiding bestaat die vergoeding te matigen. Het Hof acht daarbij van belang dat er weliswaar sprake was van een groot aantal woningen dat tijdens de hoorzitting is besproken (…) maar ook weer niet zodanig groot dat het op zichzelf al reden is voor matiging. Zeker niet nu de verschillende zaken geen of onvoldoende (inhoudelijke) samenhang vertonen en/of de proceshandelingen geen (voor een zeer groot deel) uniform karakter hebben, en de hoorzitting ook geruime tijd heeft geduurd. Veeleer gaat het, zoals de rechtbank terecht opmerkt, om woningen die qua ligging en objectkenmerken van elkaar verschillen en (zoals de gemachtigde, daarin onvoldoende gemotiveerd betwist, heeft gesteld) de gehanteerde argumenten zowel in de bezwaarschriften, als in de aantekeningen ten behoeve van de hoorzitting, op de bijzonderheden van de onderscheiden woningen waren afgestemd zodat ook ieder bezwaar een eigen inhoudelijke behandeling vergde en tot een aparte uitspraak op bezwaar leidde.
Alsdan is de rechtbank terecht niet afgeweken van het forfait en heeft zij terecht een vergoeding van € 243 voor het verschijnen op de hoorzitting toegekend.
13. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van eiser onweersproken heeft gesteld dat zijn zaken in november en december 2014 verspreid over zes dagen afzonderlijk zijn behandeld. Op de hoorzittingen zijn 362 objecten behandeld. Volgens eiser bedroeg de behandelduur gemiddeld circa tien minuten per object. Voor wat betreft de voorbereidende werkzaamheden heeft de gemachtigde van eiser ter zitting verklaard, dat hij ter voorbereiding op de hoorzittingen aan verweerder heeft verzocht om inzicht te verschaffen in zijn (voorlopige) standpunten ten aanzien van de bezwaargronden. (…) De gemachtigde verricht (…) vervolgens nader onderzoek om zijn standpunt tijdens de hoorzitting nader te onderbouwen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn voorbereidende werkzaamheden voor een hoorzitting substantieel zijn, heeft de gemachtigde verwezen naar een mailbericht van een medewerker van verweerder, waarin deze aangeeft dat de inbreng van de gemachtigde naar verhouding erg groot is.
14. De rechtbank is, uitgaande van de terughoudendheid die bij de toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb is geboden en de tussen partijen niet in geschil zijnde feitelijke omstandigheden van het geval, van oordeel dat een forfaitaire vergoeding in de zaken van de gemachtigde van eiser niet disproportioneel is. De rechtbank betrekt daarbij dat, hoewel sprake was van een groot aantal objecten dat tijdens de hoorzittingen is besproken, de duur van de hoorzittingen, gerelateerd aan het aantal behandelde zaken, niet zodanig kort was dat daarin een grond voor het aannemen van disproportionaliteit is gelegen. Verweerder heeft ter zitting weliswaar gesteld dat de behandelduur per object minder moet zijn geweest dan 10 minuten, maar een onderbouwing van dit standpunt is achterwege gebleven. Nu op verweerder de bewijslast rust om aan te tonen dat sprake is van bijzondere omstandigheden, gaat de rechtbank daarom aan die stelling voorbij. Voorts is de rechtbank niet gebleken en heeft verweerder ook niet gesteld dat de zaken van de gemachtigde van eiser op veel punten een sterke inhoudelijke samenhang hadden en dat de proceshandelingen voor een zeer groot deel een uniform karakter hadden. Bovendien heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om de door de gemachtigde van eiser gestelde voorbereidende werkzaamheden, die in omvang de bij het Gerechtshof Amsterdam van 23 oktober 2014 aan de orde zijnde voorbereidende werkzaamheden in ruime mate overtreffen, in twijfel te trekken.
15. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb nopen tot het afwijken van een zuiver forfaitaire proceskostenvergoeding.”
4.3.
De Heffingsambtenaar bepleit op grond van bijzondere omstandigheden (artikel 2, lid 3, van het Besluit) een vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting van € 125. Hij betoogt in dit verband dat een zuiver forfaitair vastgestelde vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting dermate disproportioneel is dat aanleiding bestaat om die vergoeding te matigen. Ter zitting bij het Hof heeft de Heffingsambtenaar zijn standpunt als volgt gemotiveerd. De forfaitaire bedragen volgens het Besluit zijn bedoeld als tegemoetkoming in de kosten voor het voeren van een procedure en daarmee is in procedures als de onderhavige de forfaitaire vergoeding voor de hoorzitting niet in overeenstemming. Er wordt gewezen op het geringe bedrag aan vergoeding voor het inschakelen van een deskundige. De Heffingsambtenaar betoogt dat voor de hoorzitting een uurtarief van € 250 als redelijke vergoeding kan worden gehanteerd en dat het met de hoorzitting gemoeide tijdsbeslag is te stellen op 30 minuten, bestaande uit 25 minuten aan voorbereiding en 5 minuten voor de hoorzitting zelf. Met betrekking tot dit tijdsbeslag merkt de Heffingsambtenaar op zich te baseren op recente jurisprudentie. Dit brengt de Heffingsambtenaar tot een vergoeding voor de hoorzitting van € 125 per gegrond bezwaar. Hieraan voegt de Heffingsambtenaar toe, dat naar zijn mening een forfaitair vastgestelde vergoeding voor de hoorzitting “onrechtvaardig” uitpakt.
4.4.
Belanghebbende stelt dat het Besluit niet spreekt over een uurtarief, maar over proceshandelingen en dat de Heffingsambtenaar ten onrechte van een uitzonderingsgeval uitgaat. Belanghebbende bestrijdt de door de Heffingsambtenaar gestelde tijdbesteding voor het voorbereiden van de hoorzittingen. Belanghebbende voert aan dat de voorbereidingstijd gemiddeld 45 minuten tot 1 uur per onroerende zaak is en dat ook tijd voor de nabewerking in aanmerking moet worden genomen. Belanghebbende licht toe dat de voorbereidingstijd onder meer wordt besteed aan het beoordelen van het taxatieverslag en van de opgevraagde concept-uitspraak op bezwaar, aan onderzoek naar andere of betere referentiepanden, het bij cliënten inwinnen en bespreken van informatie en het raadplegen van bouwtekeningen en bestemmingsplannen. Deze werkwijze leidt er volgens belanghebbende toe dat op de hoorzitting de bespreking per onroerende zaak kort en bondig kan zijn en de tijdsduur per onroerende zaak op de hoorzitting zelf beperkt is. Verder meent belanghebbende te kunnen aansluiten bij bestendige jurisprudentie, zoals de uitspraak van het Hof van 11 september 2015, nr. 14/00393, ECLI:NL:GHSHE:2015:3525, en acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig voor een matiging van de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting.
4.5.
In beginsel wordt het beloop van de vergoeding van de proceskosten bepaald met toepassing van het Besluit en het in de daarbij behorende Bijlage opgenomen puntensysteem. Ingeval sprake is van bijzondere omstandigheden kan op grond van artikel 2, lid 3, van het Besluit worden afgeweken van dat puntensysteem. Uit de Nota van Toelichting bij het Besluit, Stb 1993, 763, volgt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden in het Besluit is opgenomen omdat in uitzonderlijke omstandigheden strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken en daarbij is benadrukt dat werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering. Met inachtneming van deze toelichting is in het arrest, HR 8 april 2011, nr. 10/00652, ECLI:NL:HR:2011:BQ0415, BNB 2011/180, overwogen dat een afwijking van de forfaitaire regeling op zijn plaats is, indien sprake is van een groot aantal zaken, welke een sterke inhoudelijke samenhang vertonen, waardoor de proceshandelingen voor een zeer groot deel een uniform karakter hebben en niet zijn afgestemd op de bijzonderheden van de zaak. Voor een afwijking van het puntensysteem is aanleiding als het voor elke individuele zaak vasthouden aan dat systeem leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft (HR 9 oktober 2015, nr. 14/04108, ECLI:NL:HR:2015:2990, BNB 2016/26). Verder dient in aanmerking te worden genomen de omstandigheid dat de vergoedingen op grond van het Besluit het karakter hebben van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten (HR 25 september 2015, nr. 14/04107, ECLI:NL:HR:2015:2794, BNB 2016/11).
4.6.
In de onderhavige zaak is de kostenvergoeding voor de hoorzitting in de bezwaarfase in geschil. Vaststaat dat tijdens de hoorzittingen verdeeld over zes dagen de bezwaarschriften van 346 WOZ-beschikkingen zijn behandeld, waarbij het geschil betrof de waardebepaling van een diversiteit aan onroerende zaken, bestaande uit niet-woningen en verscheidene niet vergelijkbare woningen. Hieruit leidt het Hof af dat de verschillende zaken geen of onvoldoende (inhoudelijke) samenhang vertonen, waardoor de met betrekking tot de hoorzitting verrichte werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende geen uniform karakter hebben gehad en zijn afgestemd op de bijzonderheden van elke zaak.
4.7.
De Heffingsambtenaar heeft zijn betoog betreffende een tijdsbeslag van 30 minuten voor de hoorzitting en een bedrag van € 125 als redelijke vergoeding voor de hoorzitting niet met op de onderhavige zaak betrekking hebbende gegevens toegelicht of inzichtelijk gemaakt, noch heeft hij gegevens verstrekt over de inhoud en het verloop van de andere zaken op de hoorzittingen. Door de Heffingsambtenaar zijn immers enkel de negen, onder 2.6 vermelde, bezwaarschriften overgelegd en voor de andere, ruim 200, gegrond verklaarde bezwaren is volstaan met een verwijzing naar het Excel-overzicht. Evenmin heeft de Heffingsambtenaar verslagen verstrekt van de op de hoorzittingen behandelde bezwaren of op nadere wijze duidelijk gemaakt wat tijdens de hoorzitting in elke zaak aan de orde is gekomen.
Daaraan voegt het Hof toe dat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting bij het Hof, onweersproken, heeft verklaard dat het met de hoorzitting gemoeide tijdsbeslag veel groter is geweest en uiteengezet welke werkzaamheden in verband met de hoorzitting worden verricht. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat, zo is niet in geschil, de hoorzittingen zijn gehouden voor 346 WOZ-beschikkingen, waarbij bezwaar is gemaakt tegen de waardering van niet-woningen en verschillende soorten en typen woningen, gelegen in verschillende straten, wijken of zelfs gemeenten in de provincie Limburg, en waarbij per zaak afzonderlijke gronden zijn aangevoerd, zodat ook ieder bezwaar op de hoorzitting een eigen inhoudelijke behandeling vergde. Het Hof leidt hieruit af dat voor elke zaak met het oog op de te houden hoorzitting substantiële voorbereidingswerkzaamheden zullen zijn verricht.
In de gegeven omstandigheden dient niet te worden afgeweken van het puntensysteem en heeft de Rechtbank terecht de forfaitaire vergoeding van € 244 voor het bijwonen van de hoorzitting verleend.
4.8.
Aan het vorenoverwogene voegt het Hof toe dat gelet op het namens belanghebbende gestelde tijdsbeslag betreffende de hoorzitting, waarvan de voorbereiding circa 45 minuten tot 1 uur per zaak vergt, en met de hoorzitting zelf en de nabewerking nog tijd gemoeid is, en de Heffingsambtenaar een vergoeding van € 250 per uur als redelijk bestempelt, in redelijkheid niet kan worden gezegd dat met de forfaitaire vergoeding van € 244 afbreuk wordt gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de
Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep bij het Hof een griffierecht geheven van € 497.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Nu het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat de zaken met kenmerk 15/01350 en 15/01352 samenhangen in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit.
4.12.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit, als volgt vast: 2 (punten wegens proceshandelingen) x € 495 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 495.
Het Hof stelt de factor gewicht van de zaak op 0,5 aangezien in hoger beroep slechts de door de Rechtbank vastgestelde vergoeding voor de kosten in bezwaar in geschil is.
4.13.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.
4.14.
Het Hof zal in deze zaak en in de zaak met kenmerk 15/01352 een vergoeding van proceskosten toekennen van (€ 495 : 2 =) € 247,50.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond;
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • bepaaltdat van de Heffingsambtenaar ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep een griffierecht wordt geheven van € 497; en
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 247,50.
Aldus gedaan op: 16 november 2017 door A.J. Kromhout, voorzitter, P.A.G.M. Cools en W.A. Sijberden, leden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.