In deze zaak heeft belanghebbende, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], in 2013 een bedrag aan pseudo-eindheffing hoge lonen (de crisisheffing) afgedragen. Belanghebbende stelt dat de verschuldigdheid van deze heffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de grieven van belanghebbende verworpen, verwijzend naar een eerder arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016. Het Hof oordeelt dat niet is aangetoond dat de crisisheffing een excessieve last voor belanghebbende heeft gevormd. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt deze uitspraak. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de afdracht van € 1.025.364, waarvan € 95.875 betrekking had op de crisisheffing. Het Hof concludeert dat de crisisheffing geen inbreuk vormt op de rechten van belanghebbende onder het EVRM, en dat er geen sprake is van een individuele buitensporige last. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.