Uitspraak
5.Het tussenarrest van 6 oktober 2015
6.Het verdere verloop van de procedure
7.De verdere beoordeling
iustium pretiumbeginsel in te voeren.
iustum pretiumregel in het contractenrecht wordt geïntroduceerd is ongegrond. Het beding over de prijsbepaling door een derde is zelfs in de parlementaire geschiedenis genoemd als voorbeeld van een beding dat aan artikel 6:233 aanhef en onder a BW kan en moet worden getoetst (M.v.T. Inv. voornoemd). In de rede ligt dat dit ook geldt voor het beding dat de prijs nader zal worden bepaald door een partij (ASR) (zie 7.7 hierna).
De bedingen over de beheerskosten zijn niet onduidelijk of misleidend. Deze bedingen zijn ook niet onredelijk bezwarend. Voor [appellante] was bij het aangaan van de overeenkomst in redelijkheid duidelijk welke werkzaamheden voor haar zouden worden uitgevoerd (fondsbeheer) en welke vergoeding zij daarvoor zou moeten betalen (het door ASR of de fondsbeheerder nader vast te stellen percentage, maximaal 1,5% dan wel 2% van het beheerde vermogen). Uit de stellingen van partijen volgt dat de beheerskosten bij het aangaan van de overeenkomst niet bekend waren nu deze kosten afhankelijk zijn van het vermogen dat van tijd tot tijd in beheer is. Daarom is een beding als het onderhavige gangbaar en geschikt voor deze kosten. [appellante] heeft voorts niets gesteld waaruit volgt dat het beroep van ASR op het beding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Niet in geschil is dat de fondsbeheerder werkzaamheden heeft verricht voor het beheer van de door [appellante] ingelegde bedragen, dat deze werkzaamheden in redelijkheid noodzakelijk waren voor dat beheer en dat [appellante] profijt heeft gehad van het beheer (in die zin dat het vermogen daadwerkelijk is belegd; koersverliezen laten dit oordeel onverlet). Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – kan niet worden aangenomen dat de in rekening gebrachte beheerskosten (maximaal 1,5% dan wel 2% van het beheerde vermogen) buiten de bandbreedte vallen van gangbare en redelijke vergoedingen voor soortgelijke werkzaamheden.
De onbalans als gecreëerd door de hier aan de orde zijnde bedingen wordt door de door ASR gestelde mogelijkheid van het stellen van vragen aan de tussenpersoon niet veranderd of hersteld, terwijl gesteld noch gebleken is dat daadwerkelijke onderhandelingen over de bedingen of AV’97 mogelijk waren. De gestelde bijstand door een tussenpersoon maakt [appellante] in ieder geval in dit verband niet minder een ‘consument’ als bedoeld in de richtlijn oneerlijke bedingen (vergelijk HvJ 3 september 2015, C-110/14 inzake Costea, ECLI:EU:C:2015:538, waarin sprake was van een advocaat/consument).
ASR heeft niet (gemotiveerd) betwist dat de tussenpersoon nagenoeg niets voor [appellante] heeft gedaan anders dan het invullen van het aanvraagformulier en dat de tussenpersoon na het aangaan van de overeenkomst een zeer hoge door ASR te betalen provisie tegemoet mocht zien (memorie van grieven, 10 tot en met 11, 15). [appellante] stelt onweersproken dat de werking van de AV ’97 aan haar niet is uitgelegd. Bovendien heeft ASR geen concrete feiten aangevoerd waaruit kan volgen dat [appellante] een reële gelegenheid heeft gehad om vragen te stellen aan de tussenpersoon of dat de tussenpersoon in de gegeven omstandigheden bereid was adequaat de belangen van [appellante] te behartigen. [appellante] stelt onweersproken dat zij niet echt contact heeft gehad met de tussenpersoon, dat de bank de contacten heeft gehad met tussenpersoon en dat zij de tussenpersoon nooit heeft gezien (aant. pld. 2014, blz. 4). Uit niets blijkt dat ASR inspanningen heeft verricht om de tussenpersoon in staat te stellen naar behoren te adviseren (bijvoorbeeld trainingen en een informatieblad met een begrijpelijke presentatie van de hoofdlijnen en de structuur van het product). ASR heeft in het geheel niet uitgelegd wat zij heeft gedaan om de aard en strekking van de bedingen aan de tussenpersoon of [appellante] uit te leggen. Niet valt in te zien dat iemand anders dan ASR (die het product heeft gecreëerd) naar behoren uitleg over het product zou kunnen geven. [appellante] heeft de compensatieregeling niet als bindend maximumresultaat aanvaard zodat het haar vrij staat een hogere vergoeding/teruggave te verlangen, zoals zij in dit geding heeft gedaan.