Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
22 januari 2014, nummer AWB 13/3544, in het geding tussen
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , echtgenoot en gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] en [D] .
Ter dezer zitting zijn gezamenlijk doch niet gevoegd behandeld de hoger beroepszaken van belanghebbende met de kenmerknummers 14/00280 tot en met 14/00295.
2.Feiten
3.3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
2. Zijn de ter zitting verschenen ambtenaren bevoegd namens de Inspecteur ter zitting op te treden?
3. Zijn de betrokken ambtenaren vertegenwoordigingsbevoegd?
4. Heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5. Is belanghebbende belasting- en premieplichtig in Nederland?
6. Heeft de Rechtbank terecht het verzoek om een immateriële schadevergoeding afgewezen?
7. Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens de schending van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase?
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
De Inspecteur heeft gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de openbare behandeling van de zaak onder verwijzing naar zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 67 van de AWR.
2. Bevoegdheid ambtenaren ter zitting
1 januari 2013 luidt). De landelijke directeuren zijn ingevolge artikel 5 van de UB 2003 inspecteur in de zin van artikel 2, derde lid, onderdeel b van de AWR.
4.15. De Rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof het verzoek om immateriële schadevergoeding terecht en op goede gronden afgewezen. Belanghebbes grief faalt.
(Vgl. ook Hoge Raad 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252.)
5.5. Beslissing
De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.