ECLI:NL:HR:2003:AF5364

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37702
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bevoegdheid van de Inspecteur van de gemeentelijke belastingen inzake havengeld

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 2001, betreffende een nota havengeld van de gemeente Amersfoort voor het jaar 1997, vastgesteld op ƒ 2800. Na bezwaar tegen deze nota heeft de Inspecteur van de gemeentelijke belastingen de nota gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.

Belanghebbende voerde aan dat de uitspraak op het bezwaarschrift niet rechtsgeldig was, omdat het mandaatbesluit niet op de wettelijk voorgeschreven wijze was bekendgemaakt. Het Hof verwierp deze grief, onder verwijzing naar de gerechtvaardigde belangen van proceseconomie en artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof oordeelde dat, zelfs als het mandaatbesluit niet in werking was getreden, de onbevoegdheid van de Inspecteur slechts op dit formele gebrek berustte en dat dit gebrek geen onjuiste rechtsopvatting opleverde.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. Het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet benadeeld was door het formele gebrek aan de uitspraak op het bezwaarschrift, werd als feitelijk en niet onbegrijpelijk beschouwd. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 7 maart 2003 door de Hoge Raad, met L. Monné als voorzitter en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen.

Uitspraak

Nr. 37.702
7 maart 2003
cl
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 2001, nr. 00/00060, betreffende na te melden nota havengeld.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is voor het jaar 1997 een nota havengeld van de gemeente Amersfoort vastgesteld ten bedrage van ƒ 2800, welke nota, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van de gemeentelijke belastingen van de gemeente Amersfoort is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort (hier: het college) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het college heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Voor het Hof heeft belanghebbende aangevoerd dat degene die de uitspraak op het bezwaarschrift heeft gedaan, daartoe niet bevoegd was, aangezien het desbetreffende mandaatbesluit niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en als gevolg daarvan niet in werking is getreden. Het Hof heeft die grief verworpen in verband met de, ook door belanghebbende ter zitting desgevraagd erkende, gerechtvaardigde belangen van proceseconomie en het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het heeft daartoe overwogen dat honorering van die grief er slechts toe zou leiden dat op het bezwaarschrift opnieuw uitspraak zou moeten worden gedaan, en dat deze uitspraak - naar ter zitting door de Inspecteur is verzekerd - gelijkluidend zou zijn aan de voorliggende uitspraak op het bezwaarschrift.
De tegen dit oordeel gerichte klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
's Hofs oordeel moet aldus worden begrepen dat, zo het desbetreffende mandaatbesluit inderdaad nog niet in werking was getreden als gevolg van het formele gebrek dat het niet op de wettelijk voorgeschreven wijze was bekendgemaakt, de onbevoegdheid van degene die de uitspraak op het bezwaarschrift heeft gedaan derhalve uitsluitend op dit formele gebrek berustte, zodat uitsluitend onderzocht behoefde te worden welk gevolg aan dat formele gebrek moest worden verbonden. Dit een en ander geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
In 's Hofs oordeel ligt voorts besloten het oordeel dat belanghebbende niet is benadeeld door dit aan de uitspraak op het bezwaarschrift klevende formele gebrek. Dit oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. Dan moet worden aangenomen dat, in overeenstemming met het beginsel dat ten grondslag ligt aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, dit gebrek niet tot nietigheid van de uitspraak op het bezwaarschrift leidt (vgl. HR 19 oktober 2001, nr. COO/114HR, NJ 2002, 257).
3.2. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2003.