In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Breda, waarin de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en de beschikking heffingsrente zijn vernietigd. De belanghebbende, een projectontwikkelaar, had een woonboerderij en bijbehorende grond gekocht voor een bedrag van € 1.785.740. De inspecteur legde een naheffingsaanslag op van € 21.577, omdat hij meende dat de waarde in het economisch verkeer van de verkrijging hoger was dan de door belanghebbende aangegeven koopsom. De Rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende had onderbouwd dat de waarde in het economisch verkeer hoger was dan de koopsom, en verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond.
In hoger beroep heeft de inspecteur betoogd dat de Rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de waarde in het economisch verkeer en dat de nabetaling van € 25 per vierkante meter, zoals opgenomen in de koopovereenkomst, ook moet worden meegenomen in de heffingsgrondslag. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde in het economisch verkeer van de cultuurgrond moet worden bepaald door vergelijking met andere transacties in dezelfde periode en regio. Het Hof concludeert dat de inspecteur de waarde van de cultuurgrond, inclusief de nabetaling, aannemelijk heeft gemaakt en dat de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente terecht zijn vastgesteld.
Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van griffierecht en de kosten van bezwaar, en vermindert de naheffingsaanslag tot € 21.556 en de beschikking heffingsrente tot € 4.267. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.