Heeft de Rechtbank acht mogen slaan op het verweerschrift in eerste aanleg?
5. Inzake vraag I constateert het Hof dat de uitspraak op bezwaar is ondertekend door het hoofd van de afdeling Stadstoezicht namens de burgemeester en wethouder van
’s-Hertogenbosch. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens en voor het college van burgemeester en wethouders van de gemeente en niet door de Heffingsambtenaar. Het hoofd van de afdeling Stadstoezicht is bovendien niet aangewezen als Heffingsambtenaar.Als Heffingsambtenaar is aangewezen het Hoofd afdeling Belastingen.De Rechtbank heeft dit miskend. Het door de Rechtbank aan zijn beslissing ten grondslag gelegde Aanwijzingsbesluit Heffing en Invordering parkeerbelastingen 2005 is gebaseerd op het Mandaatbesluit 2003, dat in 2016 al lang niet meer gold. De uitspraak op bezwaar is mitsdien onbevoegdelijk gedaan.
6. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende hierdoor niet is benadeeld. Er is geen reden om de uitspraak op bezwaar te vernietigen.
7. Het Hof is van oordeel, dat de Heffingsambtenaar belanghebbende voor de naheffingsaanslag niet hoefde te horen over het al dan niet zichtbaar zijn van het parkeerkaartje op het dashboard. Nu de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar heeft vernietigd, omdat bij het bezwaarschrift vorenvermeld parkeerkaartje is overgelegd, mocht de Heffingsambtenaar op grond van artikel 7:3, aanhef, onderdeel e van de Awb ervan afzien belanghebbende te horen met betrekking tot de naheffingsaanslag.
8. Met betrekking tot het horen ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar overweegt het Hof als volgt.
9. In artikel 7:15, derde lid, tweede volzin is bepaald, dat op het verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar wordt beslist bij de beslissing op bezwaar. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrechtdient deze beslissing deel uit te maken van de uitspraak op bezwaar, omdat anders belanghebbende daartegen niet in beroep kan opkomen.
10. In artikel 7:15, lid 2 van de Awb is bepaald dat een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar uitsluitend wordt verleend indien de naheffingsaanslag is vernietigd wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In dit kader is (wel) van belang dat belanghebbende in het bezwaarschrift heeft gesteld, dat – naar het Hof begrijpt: de voorzijde van - het parkeerkaartje wel zichtbaar was achter de voorruit. Indien dit juist zou zijn zou de naheffingsaanslag ten onrechte zijn opgelegd en was mogelijk de vernietiging van de naheffingsaanslag te wijten aan een aan het bestuursorgaan toe te rekenen onrechtmatigheid. Omdat partijen daarmee van mening verschilden over de voor de beoordeling van het verzoek relevante feiten is het Hof, anders dan de Rechtbank en mede gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, van oordeel dat de Heffingsambtenaar belanghebbende in bezwaar in beginsel had moeten horen ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar.Immers, wanneer een belanghebbende tijdens de bezwaarfase niet wordt gehoord over de voor de beoordeling van dit verzoek relevante feiten wordt deze gedwongen in beroep te gaan bij de belastingrechter om alsnog het debat te kunnen voeren over dit verzoek. Deze omslachtige weg is belastend voor de Heffingsambtenaar, belanghebbende en de rechterlijke macht.
11. Nu uit de bij het verweerschrift in eerste aanleg overgelegde door de parkeercontroleur gemaakte foto onomstotelijk blijkt, dat het parkeerkaartje wel op het dashboard lag en dat het achter de voorruit ook zichtbaar was, maar dat alleen de achterzijde, en niet de voorzijde, van het parkeerkaartje zichtbaar was mocht de Heffingsambtenaar evenwel met overeenkomstige toepassing van artikel 7:3, aanhef, onderdeel b van de Awb het verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar bij uitspraak op bezwaar afwijzen zonder belanghebbende over dit verzoek te horen.
12. Nu uit het vorenstaande volgt, dat de Heffingsambtenaar heeft mogen afzien van het horen van belanghebbende in bezwaar volgt daaruit dat de Heffingsambtenaar de op de zaak betrekking hebbende stukken niet ter inzage hoefde te leggen (of hoefde te verstrekken). De inzage is immers gekoppeld aan het horen.
13. Gelet op hetgeen reeds onder 11 is overwogen met betrekking tot het feit dat de voorzijde van het parkeerkaartje achter de voorruit niet zichtbaar was is de vernietiging van de naheffingsaanslag niet te wijten aan een aan het bestuursorgaan toe te rekenen onrechtmatigheid.
14. Het verweerschrift in eerste aanleg is ondertekend door de senior juridisch beleidsmedewerker van de afdeling Belastingen. De stelling van belanghebbende dat het verweerschrift niet is ingediend namens (of door) de Heffingsambtenaar mist feitelijke grondslag.
15. Het gelijk is aan de zijde van de Heffingsambtenaar.
16. Gelet op al het voorgaande moet de uitspraak van de Rechtbank, onder verbetering van de gronden, worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
17. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
18. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2017.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 oktober 2017
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.