ECLI:NL:GHSHE:2017:5172

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
16/03516
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht bij verzoek om tegemoetkoming in kosten van bezwaar in belastingrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de heer [belanghebbende] was opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. De naheffingsaanslag, die een bedrag van € 0,60 aan parkeerbelasting en € 59 aan kosten omvatte, werd door de Heffingsambtenaar vernietigd na bezwaar, maar het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten van bezwaar werd afgewezen. Belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna stelde belanghebbende hoger beroep in bij het Hof.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2017 was de Heffingsambtenaar vertegenwoordigd door mevrouw [A], maar belanghebbende of zijn gemachtigde was niet verschenen. Het Hof oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze was verzonden. De kern van het geschil betrof de vraag of belanghebbende in de bezwaarfase ten onrechte niet was gehoord, of de op de zaak betrekking hebbende stukken niet waren verstrekt, en of hij recht had op een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar.

Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar niet verplicht was om belanghebbende te horen over de naheffingsaanslag, omdat deze was vernietigd. Echter, het Hof oordeelde dat belanghebbende in beginsel wel had moeten worden gehoord over het verzoek om tegemoetkoming in de kosten van bezwaar, omdat dit verzoek deel uitmaakt van de uitspraak op bezwaar. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, omdat de vernietiging van de naheffingsaanslag niet te wijten was aan een aan het bestuursorgaan toe te rekenen onrechtmatigheid. De beslissing van het Hof houdt in dat de Heffingsambtenaar geen kosten van bezwaar hoeft te vergoeden en dat er geen termen zijn voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03516
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 15 juni 2016, nummer SHE 15/6332 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden naheffingsaanslag parkeerbelasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage € 0,60 parkeerbelasting en € 59 kosten
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag vernietigd en het verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar afgewezen.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 oktober 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [A] .
Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 31 augustus 2017, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.
Hieruit volgt dat de uitnodiging op 1 september 2017 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.8.
Het Hof heeft in deze zaak op 23 oktober 2017 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 23 oktober 2017 aan partijen verzonden.
1.9.
Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 1 november 2017 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Op 28 juli 2015 om 15:37 uur stond de auto van belanghebbende, een BMW met kenteken [kenteken 1] , geparkeerd op een parkeerplaats bij Winkelcentrum Woensel te Eindhoven. Deze locatie is door het college van Burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Bij controle is gebleken dat geen geldig parkeerbewijs voor de auto was geregistreerd. Op grond hiervan heeft de Heffingsambtenaar een naheffingsaanslag opgelegd.
2.2.
Het tegen deze naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is door de Heffingsambtenaar bij uitspraak gegrond verklaard. De Heffingsambtenaar heeft zijn beslissing als volgt gemotiveerd:
‘Op grond van de in uw bezwaarschrift gegeven argumenten en de tot mij ter beschikking staande gegevens heb ik besloten, bij hoge uitzondering, de naheffingsaanslag te vernietigen.
Op het moment dat uw cliënt zijn voertuig digitaal gaat aanmelden wordt duidelijk aangegeven met welk kenteken hij zich aanmeldt. Hij dient zelf te controleren of de app voor Parkmobile ook daadwerkelijk voor het juiste kenteken is ingesteld én actief is bij het verlaten van het voertuig.
Ter informatie deel ik u mede, dat uw cliënt abusievelijk een letter in het kenteken heeft één verkeerde letter gebruikt. Het voertuig stond aangemeld met het kenteken [kenteken 2] in plaats van het juiste kenteken [kenteken 1] . Een volgende keer zal ik bij verkeerd digitaal aanmelden de aanslag handhaven. Ik verzoek uw cliënt dan ook dringend zijn gegevens, zoals deze staan geregistreerd bij Parkmobile, te controleren.’
2.3.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een vergoeding op grond van artikel 7:15 van de Awb wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand en verzocht om te worden gehoord op zijn bezwaar.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is belanghebbende in de bezwaarfase ten onrechte niet gehoord?
II. Zijn in bezwaar ten onrechte de op de zaak betrekking hebbende stukken niet verstrekt?
III. Heeft belanghebbende recht op een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en tot terugwijzing van de zaak naar de Heffingsambtenaar om te worden gehoord op het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Blijkens de onder 1.5 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op
1 september 2017 uitgereikt. Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.2.
Het Hof is van oordeel, dat de Heffingsambtenaar belanghebbende voor de naheffingsaanslag niet hoefde te horen over de onjuiste vermelding van het kenteken in de app van Parkmobile. Nu de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar heeft vernietigd, omdat uit de door belanghebbende in het bezwaarschrift gegeven informatie volgde dat hij het kenteken van zijn auto onjuist had geregistreerd in de app van Parkmobile, mocht de Heffingsambtenaar op grond van artikel 7:3, aanhef, onderdeel e van de Awb ervan afzien belanghebbende te horen met betrekking tot de naheffingsaanslag.
4.3.
Met betrekking tot het horen ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar overweegt het Hof als volgt.
4.4.
In artikel 7:15, derde lid, tweede volzin is bepaald, dat op het verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar wordt beslist bij de beslissing op bezwaar. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrecht [1] dient deze beslissing deel uit te maken van de uitspraak op bezwaar, omdat anders belanghebbende daartegen niet in beroep kan opkomen. [2]
4.5.
In artikel 7:15, lid 2 van de Awb is bepaald dat een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar uitsluitend wordt verleend indien de naheffingsaanslag is vernietigd wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In dit kader is van belang dat belanghebbende in het bezwaarschrift heeft gesteld dat hij aan zijn verplichting tot het voldoen van parkeerbelasting heeft voldaan door activering van een parkeeractie en als bewijs daarvan een afschrift van de registratie in Parkmobile heeft overgelegd. Indien dit juist zou zijn zou de naheffingsaanslag ten onrechte zijn opgelegd en was mogelijk de vernietiging van de naheffingsaanslag te wijten aan een aan het bestuursorgaan toe te rekenen onrechtmatigheid. Omdat partijen daarmee van mening verschilden over de voor de beoordeling van het verzoek relevante feiten is het Hof, anders dan de Rechtbank en mede gelet op artikel 3:2 van de Awb, van oordeel dat de Heffingsambtenaar belanghebbende in bezwaar in beginsel had moeten horen ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar. [3] Immers, wanneer een belanghebbende tijdens de bezwaarfase niet wordt gehoord over de voor de beoordeling van dit verzoek relevante feiten wordt deze gedwongen in beroep te gaan bij de belastingrechter om alsnog het debat te kunnen voeren over dit verzoek. Deze omslachtige weg is belastend voor de Heffingsambtenaar, belanghebbende en de rechterlijke macht.
4.6.
Nu uit de stukken blijkt, dat belanghebbende het kenteken van zijn auto onjuist heeft geregistreerd in de app, mocht de Heffingsambtenaar evenwel met overeenkomstige toepassing van artikel 7:3, aanhef, onderdeel b van de Awb het verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar bij uitspraak op bezwaar afwijzen zonder belanghebbende over dit verzoek te horen.
Vraag II
4.7.
Nu uit het vorenstaande volgt, dat de Heffingsambtenaar heeft mogen afzien van het horen van belanghebbende in bezwaar volgt daaruit dat de Heffingsambtenaar de op de zaak betrekking hebbende stukken niet ter inzage hoefde te leggen (of hoefde te verstrekken). De inzage is immers gekoppeld aan het horen. [4]
Vraag III
4.8.
Gelet op hetgeen reeds onder 2.2 is overwogen met betrekking tot de onjuiste registratie van het kenteken in de app van Parkmobile is de vernietiging van de naheffingsaanslag niet te wijten aan een aan het bestuursorgaan toe te rekenen onrechtmatigheid.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 24 november 2017 door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage

Voetnoten

1.Artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.Hof ’s-Hertogenbosch 20 maart 2015, nr. 12/00810, ECLI:NL:GHSHE:2015:979; 6 juli 2012, nr. 11/00582, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0728; 24 juni 2011, nr. 10/00803, ECLI:NL:GHSHE:2011:BS1093; 16 september 2010, nr. 08/00045, ECLI:NL:GHSHE:2010:BP4013; 31 augustus 2006, nr. 05/00342, ECLI:NL:GHSHE:2006:BH4780; 8 juli 2005, nr. 03/02930, ECLI:NL:GHSHE:2005:AU0605.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 juni 2017, 16/00175, ECLI:NL:GHARL:2017:5155, r.o. 4.19 en 4.20.
4.Artikel 7:4 van de Awb.