Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
loonheffingmet betrekking tot de restbegunstiging. De betreffende inspecteur heeft het bezwaar destijds afgewezen. De daaropvolgende gerechtelijke procedure (hierna: de loonheffingsprocedure) heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2011, nr. 09/03847, ECLI:NL:HR:2011:BQ0451. De Hoge Raad heeft, anders dan de Rechtbank en het Hof, het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de restbegunstiging niet kan worden aangemerkt als een onder artikel 12 vallend wachtgeld, pensioen of ander voordeel ter zake van vroegere diensten, zodat de restbegunstiging wordt beheerst door de hoofdregel van artikel 10 van het Belastingverdrag Nederland-Duitsland van 16 juni 1959 (hierna: het Verdrag). Nederland was derhalve bevoegd om de restbegunstiging in de loonheffing te betrekken.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- bepaalt dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 478; en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 980.