ECLI:NL:HR:2005:AS7932
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Navordering en ambtelijk verzuim bij inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 11 december 2003, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 115.411, waarbij een verlies uit aanmerkelijk belang van ƒ 42.681 was verrekend. Na de vaststelling van de aanslag werd een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het te verrekenen bedrag werd vastgesteld op ƒ 17.571. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze navorderingsaanslag, maar de Inspecteur handhaafde deze. Hierop volgde beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de uitspraak van de Inspecteur vernietigde.
In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of er sprake was van een ambtelijk verzuim dat aan de navordering in de weg staat. De Hoge Raad oordeelde dat de handelingen van de administratieve ambtenaar, die de gegevens uit de aangifte in het systeem invoerde, deel uitmaakten van het proces dat leidde tot de vaststelling van de aanslag. De Hoge Raad concludeerde dat de onjuiste verwerking van het verlies uit aanmerkelijk belang niet kon worden aangemerkt als een administratieve fout, maar als een onjuist inzicht van de Inspecteur in het recht. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef.
De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur niet beschikte over het nieuwe feit dat nodig is voor het opleggen van een navorderingsaanslag, omdat de onduidelijke instructie die door een onervaren medewerker was toegepast, leidde tot de onjuiste aanslag. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan de Staat opgelegd.