ECLI:NL:GHSHE:2015:797

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
HV 200 163 290_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsaneringsregeling na tekortkomingen in nakoming verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, een vrouw die in financiële problemen verkeerde. De rechtbank Limburg had eerder op 14 januari 2015 geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling met twee jaar moest worden verlengd, omdat de appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen uit de regeling. De appellante had in haar beroepschrift verzocht om vernietiging van dit vonnis en om een schone lei of een kortere verlenging van de regeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2015 heeft de appellante haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij weliswaar vrijwilligerswerk deed, maar ook medische problemen had die haar sollicitatiecapaciteit beïnvloedden. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen, zoals de informatie- en sollicitatieplicht. Ondanks haar argumenten dat zij niet in staat was om te solliciteren, heeft het hof geoordeeld dat de tekortkomingen niet buiten beschouwing konden worden gelaten. Het hof heeft echter besloten om de duur van de schuldsaneringsregeling te verlengen tot 10 oktober 2016, in plaats van de eerder door de rechtbank vastgestelde datum van 23 januari 2017. Dit biedt de appellante een laatste kans om haar schulden af te lossen en een schuldenvrije toekomst te realiseren. Het hof heeft benadrukt dat de appellante zich aan haar verplichtingen moet houden en dat haar achtergrond geen verzachtende omstandigheid kan zijn voor het niet nakomen van deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 februari 2015
Zaaknummer : HV 200.163.290/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/04/12/2 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. D. Dronkers.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair te verklaren dat aan haar alsnog een schone lei wordt verstrekt, subsidiair dat de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd met één jaar, te rekenen vanaf 23 januari 2015, althans een door het gerechtshof te bepalen termijn, welke termijn dan in ieder geval eerder afloopt dan 23 januari 2017.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Dronkers.
- mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 januari 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 4 februari 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 28 januari 2015;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 10 januari 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 349a Faillissementswet (Fw) geoordeeld dat, nu [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, de termijn van de schuldsaneringsregeling dient te worden verlengd met een duur van twee jaar, te rekenen vanaf het moment dat de beslissing onherroepelijk is, derhalve tot maximaal 23 januari 2017 (naar het hof verstaat moet dit in het licht van HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, 10 januari 2017 zijn).
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank is gebleken dat kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. (…)
Zo zijn bankafschriften van het jaar 2014 pas na meerdere verzoeken van de bewindvoerder kort voor de zitting aan de bewindvoerder overgelegd. (…)
De saniet heeft slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de saniet in voldoende mate heeft gesolliciteerd. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de saniet (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de saniet de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit de arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. (…)
De rechtbank verwacht dat de saniet bij een verlenging van een looptijd deze tekortkomingen alsnog kan wegnemen. Zij geeft de saniet, gelet op het vorenstaande, nog een allerlaatste kans.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat zij het eerste jaar van de schuldsaneringsregeling heeft gewerkt en na het faillissement van haar (toenmalige) werkgever diverse pogingen heeft ondernomen om aan ander werk te komen. Hoewel zij natuurlijk liever betaald werk zou hebben, verricht zij thans vrijwilligerswerk. Tevens kent zij de nodige medische gebreken die ertoe hebben geleid dat [appellante] - naar zij stelt - niet in staat is om werkzaamheden te aanvaarden. [appellante] is van mening dat de rechtbank bovengenoemde omstandigheden bij haar besluitvorming onvoldoende mee heeft laten wegen. Voorts stelt [appellante] dat er wel degelijk bij haar medische gebreken zijn en dat deze ook aan de bewindvoerder zijn gecommuniceerd. [appellante] is van mening dat de rechtbank nalatig is geweest ter zake het plannen van een hoorzitting hetgeen ertoe heeft geleid dat iedere discussie met betrekking tot het voorgaande thans in een te laat stadium wordt gevoerd. Daar komt volgens [appellante] bij dat de crediteuren niet zijn benadeeld, dat er geen boedelachterstand is ontstaan en dat het aanvaarden van een baan, nu [appellante] al eerder werkte met behoud van uitkering waarbij haar salaris werd aangevuld met bijstand, waarschijnlijk nimmer zou hebben geleid tot een toename van de boedelrekening. Voorts merkt [appellante] op dat het niet aan de rechtbank is om in te vullen hoe de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling dient te verlopen, maar aan de bewindvoerder en, uiteindelijk, de rechter-commissaris. Tot slot stelt [appellante] primair dat gelet op het bovenstaande het onthouden van de schone lei, zulks tegen het advies van de rechter-commissaris in, disproportioneel is. Subsidiair is [appellante] van mening dat de termijn verlengd zou moeten worden met een kortere periode.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] stelt dat het vinden van werk vanwege haar gebrekkige opleidingsniveau en depressiviteit nogal moeizaam verloopt. Daar komt bij dat de familienaam [appellante] lokaal associaties oproept met het woonwagenkamp, hetgeen haar kansen op de arbeidsmarkt ook nadelig beïnvloedt. Voorts verwijst [appellante] naar de doktersverklaring die zij thans alsnog heeft overgelegd. Hieruit kan naar haar idee haar arbeidsongeschiktheid gedurende de periode juni tot en met november 2014 afdoende worden herleid. [appellante] voegt hieraan toe dat zij, met het oog op haar depressieve klachten waarvoor zij ook medicatie gebruikt, inmiddels een afspraak heeft gemaakt bij een keuringsarts. Voorts stelt [appellante] dat de strekking en reikwijdte van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en sollicitatieplicht haar niet voldoende duidelijk waren. Dit had haar naar het idee van [appellante] bij gelegenheid van een wel tijdig geplande hoorzitting kunnen worden verduidelijkt. Dit maakt dat [appellante] van mening is dat de negatieve gevolgen haar niet, of althans in mindere mate, kunnen worden toegerekend. Tot slot stelt [appellante] dat er, gelet op een uitspraak van dit hof d.d. 2 oktober 2012 (ECLI:NL:GHSHE:2012:BX9213), aanleiding bestaat om haar alsnog een schone lei toe te kennen en dat er, indien het hof zou besluiten de looptijd van de schuldsaneringsregeling alsnog te verlengen, op basis van uitspraken van het hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 13 januari 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:123) en 3 september 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:6845) alsmede op basis van een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ6359) aanleiding bestaat om de duur van de verlenging van de schuldsaneringsregeling te verkorten en in elk geval de periode van verlenging niet tot 23 januari 2017 te laten voortduren, daargelaten dat, feitelijk bezien, voorgaande zaken zich feitelijk niet volledig met elkaar noch met de zaak van [appellante] laten vergelijken.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 28 januari 2015 - zakelijk weergegeven en kort samengevat - het volgende aangevoerd. Indien [appellante] een beroep had willen doen op vrijstelling van de sollicitatieplicht op medische gronden, had zij dit ook daadwerkelijk moeten verzoeken bij de bewindvoerder en/of rechter-commissaris. Dit heeft zij echter nagelaten. Dat een hoorzitting die gepland was na november 2013 uiteindelijk pas heeft plaatsgevonden in november 2014 doet voorts niets af aan het gegeven, dat [appellante] niet conform de regels van de schuldsaneringsregeling solliciteerde en de bewindvoerder niet informeerde. Het zou zo kunnen zijn dat, omdat dit verhoor later heeft plaatsgevonden, [appellante] niet in de gelegenheid is gesteld om alsnog aan te tonen dat zij wel aan die verplichtingen zou gaan voldoen, maar juist daarom geeft de rechtbank [appellante] nog een laatste kans door de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Daar komt bij dat [appellante] nalaat om toe te lichten waarom het advies van de rechter-commissaris wél had moeten worden gevolgd. Tevens merkt de bewindvoerder op dat [appellante] haar stelling dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling dient te worden beperkt tot een jaar volledig ongemotiveerd laat. De bewindvoerder concludeert dat een verlenging van de looptijd met twee jaar meer dan redelijk is. Feitelijk zou volgens de bewindvoerder het gebrekkig informeren, het achterwege blijven van gerichte sollicitaties en de weigering om te solliciteren op bijvoorbeeld schoonmaakwerk al voldoende reden zijn om de schone lei in het geheel te weigeren.
3.7.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep haar verzoek om de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij dit bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Van [appellante] werd, gelet op artikel 327 jo artikel 105 Fw, immers verwacht dat niet alleen inlichtingen werden verschaft die door de bewindvoerder en/of rechter-commissaris werden gevraagd, maar ook inlichtingen waarvan zij wist of althans behoorde te weten dat deze van belang waren voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze (spontane) inlichtingenplicht is door [appellante] niet in voldoende mate nagekomen. Zo zijn de bankafschriften over het jaar 2014 pas na meerdere verzoeken van de bewindvoerder en eerst kort voor de eindzitting bij de rechtbank aan de bewindvoerder overgelegd. Voorts wist, of althans behoorde [appellante] te weten, dat zij, om aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht te voldoen, maandelijks ten minste vier gerichte sollicitaties diende te verrichten en kopieën daarvan aan haar bewindvoerder diende toe te zenden. [appellante] heeft evenwel slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties aan haar bewindvoerder overgelegd, zodat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] in voldoende mate heeft gesolliciteerd.
3.8.3.
Daarbij komt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat zij de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit haar arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. Van een vrijstelling van de sollicitatieplicht door de rechter-commissaris is daarbij evenmin gebleken. Een en ander klemt te meer nu de tekortkoming op het punt van voldoende solliciteren in alle verslagen van de bewindvoerder wordt genoemd en zelfs heeft geleid tot een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 30 januari 2013. Voorts heeft er op 5 november 2014 een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden maar desalniettemin is er door [appellante] nimmer in voldoende mate aantoonbaar gesolliciteerd, ook niet na voornoemde waarschuwingsbrief en verhoor.
3.8.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het feit dat de rechter-commissaris zich niet bij het oordeel van de bewindvoerder heeft aangesloten en adviseert de schone lei wel te verlenen nu [appellante] eerder had moeten worden aangesproken op de nakoming van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en niet eerst kort voor het einde van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het hof is echter van oordeel dat [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling genoegzaam op de nakoming van de voor haar hieruit voortvloeiende verplichtingen is aangesproken. Niet alleen zijn de door de bewindvoerder geconstateerde tekortkomingen in de nakoming van deze verplichtingen, en dan met name ten aanzien van de informatie- en sollicitatieplicht, door de bewindvoerder in alle verslagen vermeld, maar [appellante] heeft ook op 30 januari 2013, en derhalve ruim voor het einde van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, zelfs een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris ontvangen. Daarbij komt dat [appellante], nadat zij op 5 november 2014 door de bewindvoerder was verhoord, haar informatie- en sollicitatieplicht nog immer niet naar behoren is nagekomen. Anders dan in de door de advocaat van [appellante] hieromtrent aangehaalde jurisprudentie is er in onderhavig geval dan ook geen enkele sprake van feiten of omstandigheden die vanwege een gebrek aan alertheid van de bewindvoerder de saniet eerst kort voor het einde van de schuldsaneringsregeling bekend zijn geworden.
3.8.5.
Gelet op het vorengaande stelt het hof dan ook vast dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen waarbij het hof geen aanleiding ziet om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dienen te blijven. Dit betekent dat hetgeen door [appellante] in hoger beroep primair wordt verzocht, dient te worden afgewezen.
3.9.
Met de rechtbank is het hof evenwel van oordeel dat, met gebruikmaking van de in artikel 349a Fw geboden mogelijkheid, de schuldsaneringsregeling van [appellante] kan worden verlengd opdat [appellante] een allerlaatste kans wordt geboden op een schuldenvrije toekomst. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat [appellante] in hoger beroep onder meer te kennen heeft gegeven thans conform de in de wettelijke schuldsaneringsregeling geldende regels minimaal vier keer per maand naar betaalde werkzaamheden voor minimaal 36 uur per week te zullen solliciteren, met inbegrip van schoonmaakwerkzaamheden, en dat [appellante] zich ook aan die sollicitatieverplichting zal blijven houden zo lang zij niet geheel of gedeeltelijk en al dan niet tijdelijk door de rechter-commissaris is ontheven van de sollicitatieplicht op basis van een rapport van een keuringsarts. Met een keuringarts zou, zo heeft [appellante] in appel verklaard, ook inmiddels een concrete afspraak zijn gemaakt. Het hof vertrouwt er verder op dat [appellante] de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd tijdig van alle informatie zal blijven voorzien met betrekking de onder meer door [appellante] verrichte sollicitaties (advertenties, sollicitatiebrieven, reacties etc.) en inzake de uitkomst van de keuring naar haar arbeidsmogelijkheden door een ter zake kundige en gekwalificeerde arts. Ook anderszins dient [appellante] onverkort en prompt aan alle op haar uit de schuldsaneringsregeling rustende verplichtingen te voldoen. Daarbij heeft het hof [appellante], ook in meer algemene zin, tijdens de mondelinge behandeling nog voorgehouden dat het hebben van een bepaalde sociale of culturele achtergrond niet, althans niet langer als een enigszins verzachtende omstandigheid kan gelden. Ook voor die gevallen geldt dat de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling onverkort dienen te worden nagekomen. [appellante] heeft geloofwaardig verklaard en daarmee laten blijken hiervan thans te zijn doordrongen.
3.10.
[appellante] is enerzijds gedurende de schuldsaneringsregeling slechts gedurende een zeer beperkt aantal maanden (gedeeltelijk) werkzaam is geweest - voor minder dan minimaal 36 uur per week- en heeft daarna niet althans niet volgens de gebruikelijke regels gesolliciteerd. Anderzijds is aannemelijk dat [appellante] gedurende enige tijd bij het nakomen van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling hinder heeft ondervonden van zowel een zogenoemde Pfeiffer-infectie (zie, maar dan enkel toegespitst op de sollicitatieplicht, ook de bewindvoerder in haar brief van 28 januari 2015, blz. 2, alsook de bij het beroepschrift gevoegde verklaring van de huisarts; vgl. ook de bewindvoerder in haar brief van 28 januari 2015, blz. 3, bij grief III) als van haar specifieke achtergrond.
Daarom zal het hof, alles afwegende en lettende op hetgeen door betrokkenen zowel schriftelijk als mondeling naar voren is gebracht, de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellante] verlengen tot 10 oktober 2016. Dit betekent dat het verzoek van [appellante] kan worden toegewezen voor zover door [appellante] subsidiair is verzocht om een termijn die in elk geval eerder afloopt dan 23 januari 2017. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de duur van de wettelijke schuldsanering is verlengd tot 23 januari 2017 (het hof verstaat: 10 januari 2017);
en opnieuw rechtdoende:
verlengt de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling tot 10 oktober 2016;
bekrachtigt voor het overige het vonnis waarvan beroep;
wijst af het anders of meer verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2015.