RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaat
Team insolventie
nummer verklaring: DOR0110901088
uitspraakdatum: 4 april 2013
Verlenging termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling
Bij vonnis van deze rechtbank van 12 januari 2010 is de schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
[Schuldenaar]
geboren op 14-01-1964 te Rotterdam,
wonende te [adres 1], [woonplaats].
1. Inleiding en procedure
Door de bewindvoerder, de heer [betrokkene 1], werkzaam bij Van der Linden c.s. te Zwijndrecht, is op 15 oktober 2012 (en op 15 februari 2013 en 15 maart 2013 aanvullend) verslag uitgebracht ten aanzien van het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. De berichten van de bewindvoerder houden onder meer in dat naar zijn oordeel de schuldenaar zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie-/werkverplichting gedurende een aanzienlijke periode niet naar behoren is nagekomen. Onder verwijzing naar het onderhoud met de rechter-commissaris op 3 juli 2012 heeft de bewindvoerder geadviseerd de looptijd van de schuldsaneringsregeling met een periode van minimaal zes maanden te verlengen. De rechter-commissaris heeft zich op het standpunt gesteld dat schuldenaar zijn verplichtingen, met name op het sollicitatievlak, niet goed is nagekomen.
Ter zitting van 21 maart 2013 zijn de schuldenaar en de waarnemend bewindvoerder, [betrokkene 2] gehoord. De uitspraak is bepaald op 4 april 2013.
2. Overwegingen
De termijn zoals bedoeld in artikel 349a van de Faillissementswet is op 12 januari 2013 verstreken. De eindzitting was aanvankelijk gepland op 21 februari 2013 en is aangehouden tot 21 maart 2013.
De rechtbank heeft ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of verlenging nog mogelijk is, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012, LJN BV0890. In dit arrest heeft de Hoge Raad betekenis toegekend aan de termijnen uit de artikelen 352 en 354 van de Faillissementswet bij de beslissing wanneer de schuldsaneringsregeling eindigt:
“3.4.1 (…) Voorts bepaalt de rechtbank uiterlijk een maand vóór het einde van de in artikel 349a bedoelde termijn het tijdstip van de zitting welke uiterlijk drie weken later, dus nog binnen de in art.349a bedoelde termijn, wordt gehouden (art. 352), en de rechtbank doet uitspraak op die zitting of uiterlijk op de achtste dag na de zitting, dus in elk geval op een tijdstip dat (ongeveer) samenvalt met het einde van de in art. 349a bedoelde termijn. (…)
” 3.4.2. Een en ander geeft voldoende grond om aan te nemen dat voor de toepassing van de tweede afdeling van titel III Fw – welke afdeling de gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling regelt – de schuldsanering eindigt door het aflopen van de termijn die ingevolge art. 349a voor de betrokken schuldsanering geldt. (…)”
Reeds eerder had de Hoge Raad uitgesproken (HR 28 januari 2011, LJN BO5760) dat, zolang de schuldsanering nog niet (op grond van art. 356 lid 2 Fw, het verbindend worden van de slotuitdelingslijst) tot een einde is gekomen, de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging blijft bestaan. “De enkele omstandigheid dat de termijn waarvoor de schuldsanering is uitgesproken, is verstreken, rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat de schuldsanering is geëindigd, aangezien uit het wettelijke stelsel met betrekking tot de beëindiging van de schuldsanering, zoals neergelegd in art. 253-356 Fw, volgt dat de schuldsanering niet van rechtswege eindigt na verloop van die termijn (HR 9 juli 2010, LJN BM 2337).“
In zijn genoemde arrest van 24 februari 2012 is de Hoge Raad niet teruggekomen van deze eerdere jurisprudentie. De rechtbank ziet niet in dat waar een tussentijdse beëindiging na afloop van de drie jaar-termijn dus tot de mogelijkheden behoort, een verlenging van de schuldsanering na afloop van die termijn, niet zou kunnen.
De rechtbank overweegt voorts dat bij de totstandkoming van artikel 352 van de Faillissementswet de wetgever onder ogen heeft gezien dat een te dwingende regeling van de in dat artikel genoemde termijnen problemen zou kunnen geven uit een oogpunt van praktische indeling en planning van zittingen. In het geval dat de dagbepaling voor de eindzitting niet tijdig zou zijn gedaan, zou volgens de wetgever de schuldsaneringsregeling van kracht blijven (TK 1992-1993, 22969, nr. 3, blz. 65).
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het procedureel van belang is dat de uitspraak naar aanleiding van de eindzitting wordt gedaan op een tijdstip dat (ongeveer) samenvalt met het einde van de in artikel 349a van de Faillissementswet bedoelde termijn. Bij deze uitspraak kan op grond van artikel 349a lid 3 in samenhang met artikel 352 van de Faillissementswet de schuldsaneringsregeling worden verlengd. De schuldsaneringsverplichtingen gelden, gelet ook op de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis, met terugwerkende kracht gedurende de gewijzigde duur van de regeling. In dit geval is het tijdstip van de uitspraak circa 11 weken na het verstrijken van de termijn van artikel 349a van de Faillissementswet. Dat valt ongeveer samen met het einde van die termijn, zodat de regeling verlengd kan worden.
Aan de orde is vervolgens de vraag of er, op inhoudelijke gronden, aanleiding bestaat de schuldsaneringsregeling te verlengen dan wel deze te beëindigen.
De rechtbank overweegt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken, mag worden verwacht dat zij zich zoveel mogelijk inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Een van de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling is de inspanningsplicht bedoeld in artikel 288 lid 1 sub c van de Fw. Deze bepaling brengt mee dat de schuldenaar een arbeids- dan wel sollicitatieplicht heeft. In het geval dat de schuldenaar verwijtbaar te kort schiet in het nakomen van deze verplichting, kan er aanleiding zijn de schuldsanering te beëindigen, de schone lei te weigeren dan wel de schuldsaneringsregeling te verlengen.
De invulling van de arbeids- of sollicitatieplicht in de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringen geldt als uitgangspunt. Uit artikel 3.5 van deze richtlijnen komt naar voren dat de schuldenaar solliciteert naar fulltime werk, dat wil zeggen tenminste 36 uur per week. De sollicitatieactiviteiten bestaan tenminste uit gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) en inschrijving bij het CWI en bij drie à vier uitzendbureaus, waarbij de schuldenaar zich niet beperkt tot het solliciteren naar vacatures op het eigen vakgebied. De schuldenaar stuurt kopieën van de sollicitatiebrieven en van de inschrijving bij het CWI en de uitzendbureaus naar de bewindvoerder.
Door de bewindvoerder is aangegeven dat schuldenaar in de onderhavige schuldsaneringsperiode vanaf datum toelating 12 januari 2010 tot einddatum van de regeling zijnde 12 januari 2013, dus 36 maanden, zes maanden fulltime heeft gewerkt en zes maanden volledig aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan. In de resterende 24 maanden heeft schuldenaar niet dan wel parttime gewerkt, zodat op hem de (aanvullende) sollicitatieplicht van toepassing is. De bewindvoerder heeft gesteld dat schuldenaar in deze 24 maanden wel een voldoende aantal sollicitaties heeft verricht, maar dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij zich richting de werkgever heeft gepresenteerd. De sollicitatiebrief, en dan met name de motivatie (de reden waarom hij deze bepaalde functie ambieert en waarom hij zich geschikt acht voor deze bepaalde functie) ontbreekt steeds. Nadat schuldenaar er tijdens het onderhoud op 3 juli 2012 door de rechter-commissaris op gewezen is dat het uploaden van sollicitatieformulieren niet voldoende wordt geacht, heeft schuldenaar wel steeds een kopie verstrekt van zijn sollicitaties via internet en daarmee volledig aan zijn sollicitatieplicht voldaan, aldus de bewindvoerder.
Schuldenaar stelt dat hij wel steeds gesolliciteerd heeft, via internet, en dat het vaak niet mogelijk was de eigenlijke sollicitatiebrief of de meegestuurde motivatie te printen of vast te leggen, nu deze geïntegreerd werd in het sollicitatieformulier dat aan de desbetreffende werkgever via het internet werd verzonden. Daarnaast zou het hem door zijn werkgever Euro Computers Group, waar hij in 2011 een aantal maanden werkte, verboden zijn geweest te solliciteren bij andere werkgevers. Inmiddels werkt schuldenaar als schoonmaker op parttime basis vanaf januari 2012.
Voor de rechtbank staat vast dat schuldenaar gedurende een langere periode niet dan wel onvoldoende heeft gesolliciteerd. Zoals ook in de Recofa-richtlijnen staat vermeld, had schuldenaar kopieën van de sollicitatiebrieven aan de bewindvoerder moeten verstrekken. De door de bewindvoerder ter zitting overgelegde prints van e-mails aan werkgevers voldoen naar het oordeel van de rechtbank niet aan het criterium ‘sollicitatiebrief’ nu de c.v. maar vooral de eerder genoemde motivatie - die blijkens die e-mails wel steeds als bijlage is meegestuurd aan de werkgever - ontbreken. Terecht verlangt de bewindvoerder dat ook deze gegevens worden overgelegd, nu hij daarmee kan controleren of de schuldenaar oprecht en serieus solliciteert dan wel zich eigenlijk als niet of beperkt beschikbaar presenteert. Dat schuldenaar thans wel serieuze en goed gemotiveerde sollicitatiebrieven inzendt, betekent dat het dus wel mogelijk is de motivatie zichtbaar te maken en te printen, maar betekent niet dat er tegelijkertijd van kan worden uitgegaan dat hij in de periode in geding dus ook serieus en gemotiveerd heeft gesolliciteerd.
De rechtbank ziet voorts niet in op welke grond een werkgever het zou kunnen verbieden dat een werknemer solliciteert naar vacatures buiten het bedrijf. Bovendien is dit verweer door schuldenaar niet onderbouwd met schriftelijke gegevens. In het geval dat potentiële nieuwe werkgevers ongevraagd het bedrijf van Euro Computers Group zouden hebben benaderd bijvoorbeeld voor het natrekken van referenties, is het aan schuldenaar om in zijn sollicitatiebrieven aan te geven dat voorafgaand aan die contacten aan hem toestemming daarvoor moet worden gevraagd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van het in onvoldoende mate nakomen van de sollicitatieplicht.
De rechtbank overweegt voorts dat schuldenaar ruimschoots is gewaarschuwd en geïnformeerd over hetgeen van hem in het kader van de sollicitatieplicht verwacht werd. Op 24 mei 2011 en op 22 november 2011 heeft de rechter-commissaris de sollicitatieplicht uiteen gezet, en schuldenaar heeft op 4 april 2011 en op 30 mei 2011 een zogenoemde ‘strenge brief’ ontvangen van de rechter-commissaris. Daarnaast is op de toelatingszitting op 12 januari 2010 het solliciteren besproken, zijn hem toen informatieformulieren uitgereikt en heeft hij een verklaring ondertekend waaruit blijkt dat hij kennis heeft genomen van (onder andere) de sollicitatieplicht. Voorts heeft de bewindvoerder schuldenaar herhaaldelijk uitgelegd wat van hem in het kader van het solliciteren wordt verwacht. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het in onvoldoende (kenbare) mate solliciteren schuldenaar wel is toe te rekenen. Daaraan doet niet af dat de bewindvoerder aan de echtgenote van schuldenaar, ten aanzien van wie eveneens de schuldsaneringsregeling van toepassing was, blijkbaar om reden van lager opleidingsniveau, lagere eisen heeft gesteld.
Gelet op het feit dat schuldenaar thans wel werkt, zijn sollicitatieplicht wel volledig nakomt, geen achterstand heeft in de afdrachtplicht naar de boedel en ook overigens zijn verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling nakomt, ziet de rechtbank aanleiding om de schuldsaneringsregeling (niet te beëindigen zonder schone lei, maar) te verlengen en wel met zes maanden, waarbij de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling gewoon doorlopen.
- bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd;
- stelt de termijn als bedoeld in artikel 349a Fw, gedurende welke de toepassing van de schuldsanering van kracht is, vast op drie jaar en zes maanden te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, derhalve tot 12 juli 2013.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk, mr. A. Lablans en mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.