ECLI:NL:GHSHE:2012:BX9213

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.110.823
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei disproportioneel; verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van appellant [X.]. De rechtbank Breda had eerder bepaald dat de schuldsaneringsregeling zou eindigen, omdat appellant toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Bom, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei disproportioneel zou zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2012 zijn zowel appellant als de bewindvoerder, mevrouw K. Vieira, gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en correspondentie van de bewindvoerder.

Het hof heeft vastgesteld dat appellant zich grotendeels heeft gehouden aan zijn informatie- en inspanningsverplichtingen, ondanks dat hij in een laat stadium van de schuldsaneringsregeling met een boedelachterstand werd geconfronteerd. De bewindvoerder had eerder moeten signaleren dat er een boedelachterstand was en had appellant eerder moeten informeren. Het hof oordeelt dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei een disproportionele maatregel zou zijn, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof heeft daarom besloten de looptijd van de schuldsaneringsregeling met één jaar te verlengen, zodat appellant de kans krijgt om zijn boedelachterstand in te lopen en aan zijn verplichtingen te voldoen. De uitspraak van de rechtbank Breda is vernietigd en de zaak is terugverwezen voor voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 2 oktober 2012
Zaaknummer: HV200.110.823/01
Zaaknummer eerste aanleg: 09/246R
in de zaak in hoger beroep van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Bom.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Breda van 24 juli 2012.
2. het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 30 juli 2012 heeft [appellant] verzocht het vonnis van de rechtbank Breda te vernietigen en alsnog te bepalen dat aan [appellant] een schone lei wordt verleend, dan wel dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Bom
- mevrouw K. Vieira, hierna te noemen: de bewindvoerder, waarnemend namens mevrouw E. Troost.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 juli 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 9 augustus 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 9 augustus 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 19 september 2012.
3. De beoordeling
3.1. Bij vonnis van 6 april 2009 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, maar dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenaar reeds zijn geëindigd op 6 april 2012.
3.3. [appellant] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd dat hij een voorschot van zijn moeder heeft ontvangen van € 100,-- voor gesponsorde activiteiten, zoals inschrijving en deelname aan Relatieplanet. [appellant] heeft dit bedrag terugbetaald aan zijn moeder van zijn uitkering over de maand maart 2012.
[appellant] erkent dat hij geld heeft ontvangen uit de verkoop van tweedehands boeken, maar dit betreft de verkoop van eerder aangeschafte zelfhulpboeken waaruit hij vaardigheden leerde die hem van dienst konden zijn bij het solliciteren.
Met betrekking tot de contante stortingen merkt [appellant] op dat hij daarvoor een soortgelijk bedrag van zijn rekening heeft afgehaald. Het betrof dus eigen geld dat [appellant] in een zeer kort tijdbestek heeft opgenomen en weer werd teruggestort.
[appellant] betwist dat hij de afdrachtverplichting heeft geschonden.
Ten aanzien van de inspanningsverplichting stelt [appellant] dat hij weliswaar per 1 februari 2012 in dienst was getreden bij S.E.S. computers B.V. (hierna: SES), maar dat hij dit dienstverband heeft opgezegd, omdat hij van SES een bepaald type processor moest verkopen terwijl in werkelijkheid een goedkopere en inferieure processor aan de klant werd geleverd.
3.3.1. De bewindvoerder heeft in zijn brief en ter zitting zijn standpunt gemotiveerd gehandhaafd.
3.4. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1. Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.4.2. Het hof stelt in de eerste plaats vast dat blijkens de bijlagen, behorende bij de brief van de advocaat van [appellant], de kwestie van de via het stortingsapparaat gedane betalingen met name speelde in de periode van mei 2010-augustus 2010, derhalve ongeveer 2 jaar vóór de beëindigingszitting. Daarnaast is gebleken dat [appellant] zowel in het voorjaar van 2010 als in het voorjaar van 2011 de door hemzelf gekochte boeken weer heeft terugverkocht aan Bolcom.nl.
3.4.3. Blijkens het verslag van de bewindvoerder van 4 november 2011 zou sprake zijn van een boedelachterstand van € 72,83. Bij brief van 23 januari 2012 heeft de bewindvoerder vervolgens aan [appellant] bericht dat er een boedelachterstand van € 29,94 is met het verzoek om dit bedrag alsnog aan de boedelrekening af te dragen.
Uit het eindverslag van de bewindvoerder van 22 maart 2012 blijkt vervolgens niet van een boedelachterstand, althans in dat verslag wordt uitsluitend gemeld dat er “mogelijk” een achterstand is in de afdracht aan de boedel, waarna eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg [appellant] is geconfronteerd met het standpunt van de bewindvoerder dat een boedelachterstand zou zijn ontstaan van € 1.864,75. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is niet betwist dat deze achterstand in hoofdzaak is terug te voeren over 2010.
Naar het oordeel van het hof had, indachtig de haar bij wet opgedragen taken, de bewindvoerder het voorgaande al in een eerder stadium van de schuldsaneringsregeling kunnen en ook behoren te constateren. Nu heeft de bewindvoerder eerst tegen het einde van de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling bij onder meer brief van 23 januari 2012 onjuiste mededelingen over de hoogte van de boedelachterstand gedaan om vervolgens [appellant] pas bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg met een ander, veel hoger bedrag aan boedelachterstand te confronteren op basis van hoofdzakelijk gegevens uit nota bene 2010. Was de bewindvoerder al in een eerder stadium alerter geweest, [appellant] had, zoals ook door [appellant] in hoger beroep naar voren is gebracht, over (onder meer) de boedelachterstand door de rechter-commissaris kunnen worden gehoord. Zo nodig, had de kwestie in het kader van een verzoek tot tussentijdse beëindiging dan aan de rechter kunnen worden voorgelegd die, zo mogelijk, dan bijvoorbeeld ook de looptijd van de schuldsaneringsregeling had kunnen verlengen. Nu, als gevolg van de handelwijze van de bewindvoerder, is de situatie ontstaan dat eerst in het kader van de eindbeoordeling [appellant] met een grotere boedelachterstand wordt geconfronteerd dan hem aanvankelijk was voorgehouden. Uiteraard had [appellant] steeds dienen af te dragen en zal een boedelachterstand door hem dienen te worden ingelopen nu dit een van de voorwaarden is om in aanmerking te komen voor een schone lei, maar gelet op bovengenoemde gang van zaken acht het hof termen aanwezig om het ontstaan van de boedelachterstand [appellant] in mindere mate dan anders wellicht het geval zou zijn geweest, aan te rekenen. In elk geval dient, nadat, mede na tussenkomst van de rechter-commissaris, de hoogte van de boedelachterstand precies is komen vast te staan, [appellant] een redelijke kans te worden geboden om de boedelachterstand in te lopen.
3.4.4. Met betrekking tot de informatie-en inspanningsverplichting stelt het hof op grond van de verslagen van de bewindvoerder vast, dat [appellant] tot het moment dat hij op 15 februari 2012 ontslag had genomen bij zijn werkgever SES, waar hij overigens slechts 14 dagen in dienst is geweest, zich grotendeels heeft gehouden aan de aan hem opgelegde informatie- en inspanningsverplichting. Daarbij bevreemdt het het hof dat de bewindvoerder in haar eindverslag van 22 maart 2012 nog vermeldt dat [appellant] zijn informatieplicht bijna voldoende en zijn sollicitatieplicht voldoende nakomt om vervolgens bij het opmaken van de stand van zaken voor de rechtbank op 5 april 2012 op basis van al eerder in het bezit zijnde inkomensspecificaties uit februari 2012 te constateren, dat [appellant] sinds 15 februari 2012 niet meer in dienst was. Uiteraard had [appellant] de bewindvoerder hierover zelf en spontaan moeten informeren, doch dit neemt niet weg dat zeker in het kader van een op te maken eindverslag van een bewindvoerder mag worden verwacht dat zij de op dat moment aanwezige stukken heeft bestudeerd en verwerkt (en daarmee dus niet wacht tot de eindzitting). De rechter maar ook de schuldeisers moeten erop kunnen vertrouwen dat het eindverslag berust op zorgvuldig onderzoek en degelijke verificatie van de op dat moment beschikbare gegevens.
Nu [appellant] zich, daargelaten pas in een zeer laat stadium van zijn schuldsaneringsregeling opdoemende kwesties als ontslag en schenkingen, zich gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling grotendeels heeft gehouden aan de informatie- en inspanningsverplichting, acht het hof onvoldoende termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling wegens schending van deze verplichtingen te beëindigen.
Dit zou in het licht van de omstandigheden van het geval disproportioneel zijn.
3.4.5. Ook disproportioneel is, reeds gelet op de hoogte van de beweerdelijke bedragen, het om de schuldsaneringsregeling van [appellant] thans te beëindigen in verband met de door diens moeder gedane schenkingen die, begrijpelijkerwijs, door de bewindvoerder als inkomen worden gezien. Het gaat hier om betrekkelijk geringe bedragen.
3.4.6. Wat betreft de aan het adres van de bewindvoerder geuite bedreigingen en schofferende correspondentie, stelt het hof vast niet over (voldoende) stukken te beschikken waaruit dit zou blijken. De door de bewindvoerder bij brief van 19 september 2012 in het geding gebrachte brief van 3 oktober 2011 waar een voorgaande bewindvoerder van gerommel wordt beticht, kan het hof in elk geval niet als zodanig duiden. Wel blijkt uit een verslag dat [appellant] zich in het verleden intimiderend heeft opgesteld naar een eerdere bewindvoerder, waarvoor hij destijds, in september 2009, ten overstaan van de rechtbank zijn excuses heeft aangeboden. Dit vormde voor de rechtbank destijds mede reden om de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
3.4.7. Gelet op de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] zonder toekenning van de schone lei een disproportionele maatregel zou zijn. Het hof acht, mede nu [appellant] slechts in beperkte mate toerekenbaar is tekortgeschoten, dan ook termen aanwezig de looptijd van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] met één jaar te verlengen.
Gedurende die periode dient [appellant] zich onverkort te houden aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waarbij hij vooral actief en gericht dient te solliciteren naar een betaalde baan om met zijn inkomen een substantiële bijdrage te kunnen leveren aan de boedel en daarmee de belangen van zijn schuldeisers maximaal aan te trekken. Daarnaast dient [appellant] zich te houden aan de informatieplicht en de bewindvoerder spontaan en actief te informeren over alle aangelegenheden waarvan bij hem het vermoeden bestaat dat dit van belang is voor een ordentelijk verloop van de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling.
Het hof vertrouwt er daarbij op dat [appellant] zich saneringsgezind zal opstellen en de bewindvoerder correct zal bejegenen.
3.4.8. Met betrekking tot de ingangsdatum van de verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling overweegt het hof dat, nu de rechtbank heeft bepaald dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van [appellant] zijn geëindigd op 6 april 2012, de verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling ingaat per datum van dit arrest, zodat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] in beginsel eindigt op 2 oktober 2013.
3.5. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat moet worden beslist op de in het dictum aan te geven wijze.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarin de “schone lei” is geweigerd;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X.], geboren op [geboortedatum] 1967, wonende aan [woonadres], [postcode] [woonplaats], zal wordt voortgezet voor de duur van één jaar, te weten tot 2 oktober 2013;
verwijst de zaak naar de rechtbank Breda voor voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en Th.A. Pouw en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2012.