Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1974, woont samen met mevrouw [A] (hierna: [A]). Samen hebben zij twee kinderen van 15 en 12 jaar oud. [verzoeker] ontvangt van het UWV een uitkering ingevolge de Ziektewet en van de gemeente Enschede een aanvullende WWB-uitkering. Gedurende twee avonden per week is [verzoeker] werkzaam als vrijwilliger.
Tijdens de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] heeft de Sociale Recherche Twente (hierna te noemen: de SRT), op verzoek van de gemeente Enschede, een vermogensonderzoek gestart naar de inkomsten van [verzoeker] en [A]. De aanleiding hiervoor was het vermoeden van de gemeente Enschede dat [verzoeker] een aanzienlijk aantal advertenties voor verkoop van diverse zaken, waaronder (op [geboortedatum] 2011 geboren) Stafford pups, op Marktplaats had geplaatst, en dat [verzoeker] hierdoor extra inkomsten heeft gehad die hij niet had opgegeven bij de gemeente Enschede. Tevens heeft de SRT niet aan de gemeente Enschede gemelde stortingen op de rekening van [A] van in totaal € 3.310,- onder-zocht. Vervolgens heeft de SRT aan de bewindvoerder gemeld dat er hoogstwaarschijnlijk ontvangen bijstandsgelden zullen worden teruggevorderd voor € 6.510,-. Ter zitting in hoger beroep heeft de waarnemend bewindvoerder verklaard dat de gemeente Enschede nog steeds geen terugvorderingsbesluit heeft genomen, maar dat zij nog steeds voornemens is dat te doen.
Voorts zijn tijdens de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] schulden aan de Belasting-dienst ontstaan van in totaal € 1.406,-. Deze schulden houden verband met over 2011 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting van € 383,-, huurtoeslag van € 825,- en zorgtoeslag van € 198,-. Tegen deze aanslagen heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] verklaard dat hij op 3 januari 2014 telefonisch contact heeft gehad met de Belastingdienst en dat hij naar aanleiding daarvan opnieuw (een) verzoek(en) moet indienen.
wist, althans behoorde te weten, dat de verkoop van de pups een voor de schuld-saneringsregeling relevante financiële aangelegenheid betrof waarover hij de bewindvoerder diende te informeren ten einde te bespreken wat er met de opbrengst moest gebeuren. Temeer nu het een opbrengst van maar liefst € 2.300,- betrof, oordeelde de rechtbank dat [verzoeker] had moeten begrijpen dat hij niet, zonder de bewindvoerder te informeren, vrij mocht beschikken over dat geld. Het verweer van [verzoeker] dat hij nauwelijks winst heeft gemaakt omdat hij ook kosten voor de pups heeft gemaakt, trof naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Daarbij heeft de rechtbank ten eerste overwogen dat [verzoeker] op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt welke kosten hij heeft moeten maken in verband met de pups en ten tweede dat niet aannemelijk is dat de kosten voor een nestje pups het bedrag van de opbrengst, in totaal € 2.300,-, te boven gaat. Uit de verklaring van [verzoeker] dat hij met de opbrengst van de pups (tijdens de schuldsaneringsregeling ontstane) schulden aan familie en vrienden heeft afgelost, blijkt bovendien dat na aftrek van alle kosten met betrekking tot de pups kennelijk nog een substantieel bedrag overbleef, aldus de rechtbank.
Gebleken is dat [verzoeker] vanuit een faillissementssituatie in de schuldsaneringsregeling is gekomen waarbij hij al in de eerste maand van deze regeling geld van familie heeft moeten lenen (volgens [verzoeker]: € 600,-, € 300,- en € 350,-, in totaal € 1.250,-) om rond te kunnen komen. [verzoeker] heeft volgens zijn verklaring met de opbrengst van de Stafford pups voornoemde bedragen aan zijn familieleden terugbetaald. Het hof is van oordeel dat
in de eerste plaats valt aan te rekenen dat hij tijdens de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden heeft gemaakt en in de tweede plaats dat hij de opbrengst van de pups (die het hof na aftrek van door [verzoeker] gemaakte kosten in redelijkheid bepaalt op € 1.600,-) niet aan de bewindvoerder heeft afgedragen.
5 januari 2015. Het hof wijst [verzoeker] erop dat hij zich gedurende de resterende looptijd van die regeling stipt dient te houden aan
alle(overige) uit de regeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder de maandelijkse verplichting tot boedelafdracht.