Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
,curator.
3.De beoordeling
.
in eerste aanlegaanhangig zijn. Er bestaat geen grond art. 3a lid 2 aldus uit te leggen, dat deze bepaling tevens van toepassing is in het geval dat het verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling eerst is ingediend hangende het door de verzoeker tegen zijn faillietverklaring ingediende hoger beroep (HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4878, NJ 2000/296).
Voor zover in hoger beroep wel sprake zou zijn van een verzoekschrift, doordat de in het aanvullend beroepschrift opgenomen passage (p.2 tweede alinea) gelezen moet worden in samenhang met de als productie 2 bij genoemd aanvullend beroepschrift overlegde ongetekende brief van [appellant] van 20 februari 2015, met daaraan gehecht een lijst met personen, geldt het volgende.
In de onderhavige faillissementsprocedure is geen ruimte voor een dergelijk getuigenverhoor, nu dit getuigenverhoor zich niet verhoudt met de aard van de faillissementsprocedure, in het bijzonder de snelle afwikkeling op korte termijn. Voorts heeft [appellant] volstrekt onvoldoende onderbouwd wat deze 22 getuigen zouden moeten of kunnen verklaren omtrent het mogelijke misbruik van deze aanvragers.