Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
26 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwijzing van een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat op 2 april 2014 werd afgewezen. Dit vonnis werd vervolgens bevestigd door het gerechtshof 's-Hertogenbosch in een arrest van 22 mei 2014. De verzoeker heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar de relevante processtukken, waaronder het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof. De Advocaat-Generaal L. Timmerman heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep moet worden verworpen. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. Volgens artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) was er geen noodzaak voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof in stand zijn gebleven. Deze uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling en de voorwaarden waaronder deze kan worden verleend.